
| |
Terug Deel 3
DE VACATURE VAN FEBRUARI 1894 - JANUARI 1895.
Melkrijden op Zondag.
In maart 1893 werd op de kerkeraad gerapporteerd, dat H. op zondag melk reed
naar de zuivelfabriek van Oosterwolde. De kerkeraad achtte dit onjuist „omdat
het in strijd is met de Wet des Heeren".
Besloten werd H. te bezoeken en hem het standpunt van de kerkeraad mee te delen.
Tijdens dit bezoek verklaarde H. dat hij begrip had voor de mening van de
kerkeraad. Hij had zelf ook bezwaar het op zondag te doen „maar hij kon het
moeilijk nalaten, omdat het melkrijden een groot deel van zijn kostwinning was
en als hij het op Zondag naliet, zou het melkrijden in de week hem ook ontnomen
worden". De kerkeraad was van oordeel „dat het een moeilijke zaak was, maar
heeft hem erop gewezen, dat het in strijd is met het gebod des Heeren, waaraan
wij ons hebben te onderwerpen".
Kunnen we wel weer beroepen?
Toen in januari 1893 de inkomsten en uitgaven over het jaar 1892 geteld waren,
bleek dat jaar een tekort te hebben van f 280,-, wat toen een zeer behoorlijk
bedrag was.
Toch durfden we weer tot het beroepen van een predikant over te gaan. In april
1893 lieten we een lijst in de gemeente circuleren, waarop de leden konden
tekenen welk bedrag ze jaarlijks voor het predikantstractement over hadden. Over
het resultaat stond de scriba niet te juichen, hij meldde namelijk een beetje
zuinigjes: „de rondgang is tamelijk geslaagd". Hierop gingen we weer beroepen,
ditmaal voor f 700,- per jaar. Bovendien besloten we aan de toekomstige
predikant voor de le preek, die hij bij ons houden zou, f 50,- te geven. „En zo
de gemeente bij machte is, deze f 50,- jaarlijks aan hem uit te keren".
Toen viel onze blik op een voor ons toen nog onbekende dominee, die in Hijken in
Drenthe stond: G. Groot Nibbelink. Toen we hem beriepen en hij het aannam, was
hij 37 jaar. Over hem valt heel wat te vertellen, want hij heeft met grote trouw
onder vaak zeer moeilijke omstandigheden onze gemeente 33 jaar gediend.
DE JAREN DAT DS. GROOT NIBBELINK ONZE GEMEENTE DIENDE. (1895-1928).
Ds. Groot Nibbelink is zeer lang - 33 jaar - onze predikant geweest. Over het
reilen en zeilen van onze gemeente tijdens die lange periode willen we U graag
iets doorgeven. Omdat we die periode niet zelf hebben meegemaakt, moeten de
notulenboeken en andere stukken ons te hulp komen. Laten we beginnen met de
jeugd. Het zal voor Ds. Groot Nibbelink niet altijd makkelijk zijn geweest
tijdens de preek de aandacht bij de tekst te blijven houden. Ter illustratie het
volgende. Om de goede orde tijdens de kerkdiensten zoveel mogelijk te
bevorderen, besloot de kerkeraad in 1902 knapen beneden de 16 jaar niet meer op
de galerij toe te laten. Dit werd bij de ingang van de kerk aangeplakt. Of dit
hielp, vraagt U? Neem dan nota van het volgende:
Papa kwaad.
1906. Broeder V. komt niet meer in de kerk. Als reden geeft hij op, dat diaken
L. een zoontje van V. van de galerij heeft geplukt en voorin de kerk heeft
neergezet. De kerkeraad is hier verwonderd over, want V. had toch kunnen weten,
dat de galerij voor jongens beneden de 16 verboden is? Tijdens de discussie
merkt diaken L. bovendien op, dat hij vóór de kerkdienst ook een van zijn eigen
zoontjes van de galerij verwijderd had en van oordeel was, dat hij óók zo mocht
handelen met een zoontje van V. „We besluiten V. te bezoeken".
Mama boos.
1924. Nadat broeder B. tegen een baldadige jongen op de kraak was opgetreden,
werd hij door de moeder van deze jongen ter verantwoording geroepen. De moeder
zei, dat hij de verkeerde jongen had gepakt. Haar kind deed zoiets niet. B. is
ook door een andere zoon van deze moeder zeer onheus bejegend. We besluiten maar
eens met Mem te gaan praten.
Marathonloop.
1910. De kerkeraad besluit tot de ouders het verzoek te richten erop toe te
zien, dat de jongens onder en na de godsdienstoefening zich ordelijk gedragen en
niet in wilde vaart het huis des gebeds uitrennen. Ook wordt besloten in de kerk
borden te plaatsen dat in de kerk vóór de dienst niet mag worden gerookt.
Fijn jongens, we krijgen huisbezoek!
1915. Bij vernieuwing komen klachten binnen over de baldadigheid van de jeugd
onder de godsdienstoefening. In de notulen staat: „dit kwaad is zodanig
voortgewoekerd, dat het meer dan ergerlijk is". We zullen vanaf de kansel de
kerkgangers de namen der schuldigen bekend maken, en deze zullen aan huis door
de kerkeraad worden bezocht en vermaand.
Helpt dit misschien?
1920. De kerkeraad besluit de kraak (galerij) gesloten te houden zolang beneden
nog plaats is. Op de deur van de kraak zal een slot worden aangebracht, waarvan
de sleutel aan de koster in bewaring wordt gegeven.
Er wordt gehokt.
1927. Er is wéér geklaagd over de baldadigheid van de jeugd vóór en tijdens de
godsdienstoefening. Dit is een moeilijk vraagstuk, dat al dikwijls aan de orde
is geweest. Ook nu weet men de juiste weg niet. De jongens hokken samen in de
uitbouw aan de westkant, waar het oog van de koster hen niet kan bereiken. Het
beste zou zijn een doortastend persoon te vinden, die daar toezicht houdt.
Broeder B. stelt zich beschikbaar om komende Zondag daar eens een kijkje te
nemen.
De uitoefening van de kerkelijke tucht. 1898-1928.
In de jaren, dat Ds. Groot Nibbelink hier predikant was, werd door de kerkeraad
scherp gelet op de levenswandel van de gemeenteleden. Zo had men onder meer
ernstig bezwaar tegen het deelnemen aan activiteiten, die naar het oordeel van
de kerkeraad de gemeenteleden van God en Zijn dienst zouden kunnen afhouden of
aftrekken. Tegen kermisbezoek en het deelnemen aan loterijen en harddraverijen
werd ernstig gewaarschuwd. Ook de Zondagsheiliging was een steeds terugkerend
onderwerp. De vraag daarbij was, wat „noodzakelijk" en „niet noodzakelijk" werk
was. Van het antwoord op die vraag hing af of het gebod tot Zondagsheiliging was
overtreden. Ook het 7e gebod was een heet hangijzer, temeer omdat in die tijd
nogal veel „gedwongen" huwelijken voorkwamen. Van wat de kerkeraad in die
periode besloot, geven we enkele voorbeelden:
Op glad ijs.
1903. Het vrouwelijk lid G. heeft misbruik van sterke drank gemaakt tijdens het
schaatsen naar Assen. Ze zegt dat ze niet veel had gebruikt en ze verwondert
zich erover dat de kerkeraad van zoiets werk maakt. We besluiten haar af te
houden van het Avondmaal en wachten af of ze berouw heeft.
Een lijkkist op Zondag.
1909. „Diaken V. heeft op Zondag een lijkkist gemaakt voor een Israëliet. Zijns
inziens was dit een noodzakelijk werk, dat hij moest uitvoeren. Wij zijn echter
van mening dat dit tegen de Wet des Heeren is. Hij heeft tegenover ons dan ook
schuld bekend en we zullen dit aan de gemeente mededelen", aldus de notulen.
Toen V. enkele maanden later als diaken herkozen werd, meende hij echter voor
het ambt te moeten bedanken. De houding van de kerkeraad bij de
lijkkistenkwestie kon hij moeilijk vergeten. Hij achtte zich door de kerkeraad
beledigd. Hoewel de kerkeraad tegen hem zei, dat de kwestie toch uitgepraat was,
verliet V. in opgewonden toestand de vergadering. Een maand later kon men elkaar
toch weer de broederhand geven.
Melkrijden op Zondag.
Eén van de netelige kwesties van die tijd was het melkrijden op Zondag. Was dit
nu werk, dat noodzakelijk gedaan moest worden of was dit Zondagsontheiliging?
Van de vele gevallen, die op de kerkeraad ter sprake kwamen, lichten we er één
uit: 1921. Hoewel dit op de kerkeraad vele malen aan de orde is geweest, wordt
nu gerapporteerd, dat br. W. op Zondag melkrijdt. W. zegt, dat hij hierover in
zijn geweten ook bezwaard is, maar kan dit moeilijk nalaten. Als hij op Zondag
geen melk rijdt, zal de melkrit in de week hem ook ontnomen worden. En het
melkrijden is een deel van zijn kostwinning. De kerkeraad vindt het een
moeilijke zaak en betreurt dat de Synode hierover geen uitspraak doet.
Een loterij.
1903. „Vrouw M. is vermaand geworden wegens een loterij ten haren huize, wat in
strijd is met hare belijdenis. Ze had daar met haar man in overeengestemd. We
hebben haar erop gewezen, dat men als lid der kerk noch een loterij mag
opstellen noch in de loterij mag spelen. Ons bleek, dat ook H. die lid der kerk
is, zich heeft schuldig gemaakt door mede in het lot te spelen. Ook H. zal door
ons worden bezocht".
Het 7e gebod.
In die jaren kwam het vele malen tot een gedwongen huwelijk. De scriba gebruikt
daar treffende uitdrukkingen voor. Zoals „Zuster N. N. wordt in haar maagdschap
moeder". Of: „Zuster N. N. heeft in haar maagdschap ongeoorloofd verkeer
begaan". Of: „Zuster N. N. is in haar maagdschap zwanger". Meestal deden de
jongelui, die moesten trouwen, op de kerkeraad gelijk met hun schuldbelijdenis
ook Openbare Geloofsbelijdenis. Dan waren - kerkelijk gezien, - alle huwelijks
beletselen weggenomen.
Ter illustratie het volgende. Tijdens de kerkvisitatie van april 1919 wees Ds.
Laman van Assen onze kerkeraad met nadruk op de zonde tegen het 7e gebod, „die
op vele plaatsen toeneemt en waartegen met ernst de strijd moet worden
aangebonden".
Deze waarschuwing gehoord hebbend, besloot onze kerkeraad 200 exemplaren van een
door Ds. Laman geschreven brochure aan te schaffen. Deze droeg als titel: „Oude
Gewoonten". Onze diakenen gingen deze brochure in de gemeente verspreiden, zo
mogelijk tegen betaling. De scriba notuleert: „deze brochure waarschuwt ernstig
tegen het nachtelijk verkeer en is alzo gericht tegen de zonde van het 7e
gebod".
Wat zat daar achter?
In die tijd had men bezwaren tegen huwelijksadvertenties. Deze werden in de
Christelijke Pers dan ook niet opgenomen. In het huwelijksformulier stond
namelijk geschreven „dat de Heere ons onze huisvrouw met Zijn hand toebrengt".
En - zo oordeelde men toen - dat deed de Heere niet door middel van een
advertentie!
Nu was er in onze gemeente (of in de zeer nabije omgeving) een loze broeder, die
niet voor één gat te vangen was. Hij vond er namelijk iets op om zonder
advertentie een toenaderingspoging te wagen. Wat de kerkeraad intussen wel veel
hoofdbrekens en menig vergaderuur heeft gekost.
En nu zult U nieuwsgierig zijn wat hij erop gevonden had. Nu, zet U schrap.
In... (nee, we noemen geen jaartal) vond de kerkeraad in de collectezak f 1,-.
Er was een briefje bij: „bestemd voor de weduwe N. N.". Tot verrassing van de
kerkeraad zat er 4 maand later in het zakje wéér een gift, ditmaal f 3,-, van
hetzelfde briefje vergezeld. Toen fronsten de kerkeraadsleden de wenkbrauwen. Ze
vertrouwden het zaakje niet, populair gezegd, ze voelden nattigheid. De scriba
schrijft: „we gaan de gever vragen zich bij de kerkeraad te melden, want er
kunnen bijbedoelingen achter zitten. Na er lang over gesproken te hebben,
besluiten we haar de gift toch maar te geven".
Wat de kerkeraad gehoopt had, geschiedde intussen niet. De onbekende gever
meldde zich niet bij de kerkeraad maar opnieuw bij de weduwe. Bij de volgende
collecte werd namelijk wéér een gift aangetroffen voor dezelfde zuster en met
hetzelfde bijschrift. Weer delibereerde de kerkeraad erover, hoe men hiermee aan
moest. Het vóór en tegen werd langdurig overwogen, maar ook deze keer met een
voor de weduwe gunstige afloop.
Verder vermelden de notulen er niets meer over, zodat we U over de afloop in het
ongewisse moeten laten. Helaas. „Toen kwam een olifant met een lange snuit en
die blies het verhaaltje uit".
Diaconale zorgen. 1898-1928.
In de jaren dat Ds. Groot Nibbelink bij ons predikant was, kwam de verzorging
van de behoeftigen vaak aan de orde. Omdat er in die tijd nog geen sociale
voorzieningen waren, heerste er in sommige gezinnen een schrijnende armoede. Als
een gezinshoofd ziek werd en niet meer in staat was arbeid te verrichten, waren
de gevolgen voor zijn gezin desastreus. De Diaconie probeerde dan wel zoveel
mogelijk in die nood te voorzien, maar de middelen, waarover de diakenen
beschikten, waren zeer beperkt. De meeste gemeenteleden van toen verdienden zelf
amper het bedrag wat in onze dagen het sociaal minimum is en dus kon de Diaconie
van de Zondagse collecten geen wonderen verwachten. En van de opbrengst van die
collecten moest men het uitsluitend hebben. Het was dan ook vanzelfsprekend dat
de Diaconie met de geringe middelen moest woekeren en dat men besluiten moest
nemen, waar we ons nu over verwonderen. Wel bestond toen het Burgelijk
Armbestuur, waarop alle behoeftigen een beroep konden doen. Maar - zo redeneerde
men toen - de Heer der Kerk heeft ons behoeftigen nagelaten en als Zijn gemeente
hebben we dan ook de plicht voor hen te zorgen. Maar laten we de notulen laten
spreken:
Kan het Burgerlijk Armbestuur niet bijspringen?
1898. Omdat de inkomsten van de Diaconie gering zijn, kunnen onze armen slechts
schraal worden bedeeld. Sommige kerkeraadsleden stellen dan ook de vraag, of ook
onze armen niet kunnen worden bedeeld door het Burgerlijk Armbestuur. In de
notulen lezen we: „de Hervormden doen dat ook en onze leden moeten toch ook in
de Burgerlijke Kas bijdragen. Ook zou onze Diaconie samen met het Burgerlijk
Armbestuur de armen kunnen ondersteunen". De meeste kerkeraadsleden zijn echter
van oordeel dat dit niet naar den Woorde Gods is, „omdat de Kerk eigen armen
moet verzorgen".
Na overlijden houden we boeldag.
1901. Om voor de Diaconie wat meer inkomsten te krijgen, besluiten we de
bedeelden te vragen of ze ermee in kunnen stemmen, dat na hun overlijden hun
inboedel aan de Diaconie vervalt. De diakenen wordt opgedragen hier eens met
sommige bedeelden over te spreken of ze de diakenen een verklaring in handen
willen geven, dat de Diaconie zó met hun nalatenschap kan handelen als deze
nuttig zal oordelen.
Verschillende bedeelden voldeden aan dit verzoek. Dat deed de bejaarde broeder
B. en de weduwe Z. Na hun overlijden hielden we boeldag. De spulletjes van
weduwe Z. brachten f 58,50 op en die van de bejaarde broeder B. f 99,90. Van dit
laatste bedrag kreeg zijn schoonzoon f 10,-, maar de rest verviel aan de
Diaconie.
Enkele voorbeelden uit de praktijk.
Uit de notulen 1901-1912. Weduwe D. krijgt van de diaconie f 25,- te leen om met
manufacturen te venten. En broeder B. om voor zijn beroep leer te kunnen kopen.
Hun schuldbekentenissen „gaan in de blikken bus".
Kan vrouw H. niet met een handeltje beginnen? Haar man is ziek en het gezin
krijgt ondersteuning. Dan kan de diaconie verlicht worden. Ons bleek echter dat
ze niet weg kan, omdat ze haar man verplegen moet.
Gezin K. krijgt in plaats van f 1,50 voortaan f 2,75 in de week. Kunnen ze geen
kippen gaan houden om zelf in hun onderhoud te voorzien? Bovendien stegen de
prijzen van de levensmiddelen tijdens de le Wereldoorlog 1914-1918 fors,
waardoor de diaconie extra in de problemen kwam en de tekorten opliepen. Maar
ook met een lege kas probeerde men te blijven helpen: 1917. „Een gezin zit
zonder winteraardappelen. We zullen de broeders aardappelenverbouwers vragen een
zak aardappelen voor dit gezin af te staan. De vervoerskosten zullen voor
rekening van de diaconie komen". 1917. „Omdat de eieren zeer duur geworden zijn,
moet het gezin H. waar veel ziekte is worden ondersteund. Ook gezin K. moet
hiervoor in aanmerking komen, omdat de levertraan zeer prijzig is geworden".
1918. „Diaken B. krijgt van ons een pluim, omdat hij sommige armen belangeloos
een partij zoden (bedoeld zal zijn lichte turf) geschonken heeft".
Diaken vangt bot.
Op de kerkeraad wordt gerapporteerd, dat broeder B. niet ten Avondmaal gaat,
omdat hij naar zijn zeggen bezwaren heeft tegen diaken W. Als de laatste in de
kerk met de hengel (het kerkzakje) rondgaat en hij het zakje aan B. voorhoudt,
doet deze er niets in „want dan zou hij W. in zijn ambt rechtvaardigen". Tot
opluchting van B. vermelden de notulen dat W. korte tijd later uit de gemeente
vertrokken is. Zo lossen sommige zaken zich vanzelf op.
Klein Sinnehiem.
In 1916 besloot de diaconie een huisje met 80 are grond aan te kopen voor f
821,-. De bedoeling was er bejaarden in onder te brengen. De vertimmering kostte
f 100,en aan kosten was de diaconie f 80,- kwijt. Totaal ongeveer f 1000,-. Dit
geld werd tegen 5% rente geleend van Lammert de Boer. Toen deze in 1920 naar
Noord Amerika vertrok, nam een ander de lening over. De eerste bewoonster was de
weduwe Jansma. De grond bij het huisje werd voor f 40,- per jaar verhuurd. De
notulen vermelden: het oude riet, dat bij de vertimmering vrij kwam, werd door
de Diaconie verkocht voor f 2,-.
Er komt Ouderdomsrente.
In 1920 lezen we in de notulen, dat van Regeringswege aan sommige leden van
onze gemeente Ouderdomsrente beschikbaar werd gesteld. Uit de notulen krijgen we
de indruk, dat de kerkeraad daar niet bijster enthousiast over was. Door de
Overheidssteun dreigde het beginsel, dat de kerk voor de armen moest zorgen
namelijk in de knel te komen. We lezen namelijk: „Diaken K. rapporteert, dat H.
van nu af aan f 2,- Ouderdomsrente ontvangt. Zijn wekelijkse toelage kan ook met
dit bedrag verminderd worden. We besluiten dit maar te accepteren, omdat H. nu
eenmaal besloten heeft de Ouderdomsrente aan te nemen". Vijf jaar later in 1925
komt dit probleem op de kerkeraad weer aan de orde. Toen kwam ook een weduwe
voor Ouderdomsrente in aanmerking. In de notulen staat: „Omdat onze diaconiekas
bijkans leeg is, delen we haar mee van deze Rijkssteun maar gebruik te maken".
Financieel zorgelijke jaren.
Gedurende de lange tijd, dat Ds. Groot Nibbelink hier stond, was de financiële
toestand van de kerk vaak zorgelijk. In de notulen lezen we verschillende malen:
„Er zijn gemeenteleden, die te weinig offervaardigheid betonen". Besloten werd
dan, dat de kerkeraadsleden de gemeente zouden rondgaan om „gelijkheid van
offervaardigheid" te bewerkstelligen.
Sinds 1890 had de kerk bij de gebroeders Rijkens in Grootegast een schuld van f
1850,-. In 1906 werd dit bedrag terugbetaald, maar moest het opnieuw weer
geleend worden, nu van J. Hartholt in Donkerbroek. De kerkeraad deed haar best
sindsdien van die schuld af te komen, wat langzaam lukte, want in 1913 was de
schuld geslonken tot f 850,-.
In 1914 nam de kerkeraad een gedurfd besluit. Besloten werd namelijk bij de
Gemeente Ooststellingwerf een kohier van de Hoofdelijke Omslag aan te vragen.
Dan kon men nagaan hoeveel belasting de gemeenteleden moesten betalen en naar
dat bedrag de van hen verwachte kerkelijke bijdrage bepalen. Dit leverde
blijkbaar baat op, want in de notulen van januari 1916 lezen we: „Om 9 uur 's
morgens kwam de kerkeraad bijeen voor de jaarlijkse afrekening en sluiten der
boeken. De kerkelijke ontvangsten over het jaar 1915 waren f 2285,28 en de
uitgaven f 2063,59. We hadden dus een batig saldo van f 221,69. De ontvangsten
van de armenkas waren f 349,031/2 maar de uitgaven bedroegen f 407,31'/2. Zodat
uit de kerkekas f 58,28 moest worden genomen en dit bedrag werd in de armenkas
gestort".
In 1917 had een kerkeraadslid een verrassende inval. Hij had namelijk in de
krant gelezen, dat de Margarinefabrikant Van den Berg in Rotterdam een kolossale
oorlogswinst maakte. We citeren even de notulen: „Die firma zou ons een flinke
gift kunnen afstaan voor een nieuwe kerk. Zijn product wordt hier bijna door
iedereen gebruikt en dit kan ook een goede reclame voor hem zijn". De kerkeraad
vond dit geen dwaas idee en besloot tot de firma een verzoek te richten. Verder
vermelden de notulen er niets meer over, zodat we aan moeten nemen, dat het
„Zeeuws Meisje" niet op onze avances is ingegaan.
Leve de Willemien.
Uit de notulen van augustus 1898: „met het oog op de verjaardag 31 dezer van
onze Koningin en haar Kroning op 6 september wordt besloten hiervoor een vlag te
kopen teneinde op vermelde dagen dezelve aan de kerk te plaatsen".
Niet alles kan in de kerk.
Aanvankelijk waakte de kerkeraad streng over de „heiligheid" van ons kerkgebouw.
Op de plaats, waar 's Zondags de gemeente samenkwam mochten in de week geen
wereldse toestanden worden opgevoerd. Zo werd in 1914 een verzoek om
„lichtbeelden" in de kerk te mogen vertonen afgewezen. Een verzoek dat in 1912
binnenkwam van een op te richten Christelijke zangvereniging om in de kerk te
mogen repeteren werd echter wel toegestaan. Tegen de Muziekvereniging was men
echter strenger. Toen in 1920 het Bestuur van het Christelijke Fanfarecorps de
kerkeraad verzocht een uitvoering in de kerk te mogen geven, werd dit namelijk
van de hand gewezen. Later werd de kerkeraad wat soepeler. Toen in 1925 het
Bestuur van de Reciteerclub verzocht de kerk te mogen gebruiken, werd dit
toegestaan „tegen vergoeding van vuur en licht". Maar film bleef in de kerk
taboe. Toen in 1927 de heer Ausma uit Drachten vroeg „een bioscoopvoorstelling"
in de kerk te mogen geven (bedoeld zal zijn het vertonen van een natuurfilm)
kreeg hij de kous op de kop. Met eenparigheid van stemmen antwoordde de
kerkeraad: „vergeet dat maar Ausma".
De Liturgie in beweging.
Tijdens de ambtsperiode van Ds. Groot Nibbelink werden in de liturgie van de
Zondagse diensten enkele malen veranderingen ingebracht. Aanvankelijk werd
alleen in de morgendienst Avondmaal gevierd. In 1899 besloot de kerkeraad echter
aan hen, die 's morgens verhinderd waren in de middagdienst gelegenheid te geven
Avondmaal te vieren. Tevens werd toen besloten een ledenlijst op te stellen
opdat de kerkeraad controleren kon wie wèl en wie niet aan de viering deelnam.
In november 1914 besloot de kerkeraad een ijzeren trommel te laten maken om
daarin het Avondmaalsbrood te laten bakken. Smid Koops kreeg de opdracht deze te
maken, na contact opgenomen te hebben met bakker Stavast. De laatste zou de
grootte en de vorm van de trommel bepalen. Toen in 1917 van Regeringswege het
Distributie systeem was ingevoerd, verklaarde de bakker het Avondmaalsbrood nog
wel te willen leveren, mits we broodbonnen inleverden. We besloten toen
„daarover een schrijven te richten aan het Distributie kantoor te Oosterwolde".
In 1919 wordt besloten in de morgendienst steeds de Wet der 10 geboden en 's
middags de Apostolische Geloofsbelijdenis te lezen. In 1923 vroegen we de
mannen, als de dominee in gebed voorging, „te gaan staan". In de 20-er jaren
werd de gemeente meer aan het zingen gezet. Zo werd in 1921 besloten „in de
middagdienst na de kinderdoop een versje te zingen". En in 1927 bij de
bevestiging van lidmaten „een toepasselijk lied aan te heffen".
Roetwater over de zolder.
In de jaren dat Ds. Groot Nibbelink hier stond (1895-1928) moest hij
verschillende malen vragen om in de Pastorie wat schamele voorzieningen aan te
brengen of dringend noodzakelijk onderhoud uit te voeren. De Pastorie, die toch
al aan de kleine kant was, werd bovendien ook voor catechisaties en andere
vergaderingen gebruikt, wat voor de pastoriebewoners slijtage, lawaai en ander
ongemak met zich meebracht.
Omdat de kerkkas gewoonlijk leeg was, gingen we, alvorens aan de Pastorie of
Kerk reparatiewerk of groot onderhoud uit te voeren, een rondgang door de
gemeente houden. Meestal bracht dit niet voldoende op, zodat we gedwongen werden
de voorzieningen provisorisch en zo zuinig mogelijk uit te voeren. Zo bracht de
slaapgelegenheid vaak problemen met zich mee. In september 1901 vroeg Ds. Groot
Nibbelink om een nieuwe bedstede op de zolder. In 1927 bleek de tand des tijds
duchtig aan deze bedstede geknaagd te hebben, want in de notulen lezen we: „A.
van der Wal krijgt opdracht om op de zolder de bedstede te verven, omdat het
hout erg wormstekig geworden is". Of de wormen daarna hun activiteit gestaakt
hebben, vermelden de notulen niet. In de winter van 1917 bleek het
studeerkamertje te tochten, zodat het daar niet uit te houden was. De notulen
vermelden: „We hebben dit onderzocht en middelen tot verbetering beraamd. Het
kamertje zal door enig stop- en verfwerk en het aanbrengen van nieuw behang zo
mogelijk tochtvrij worden gemaakt".
In februari 1922 was de keukenschoorsteen zo lek, dat het roetwater over de
zolder liep. Ook de vloeren van de Pastorie waren enkele malen zo verrot, dat ze
door nieuwe vervangen moesten worden.
Deze voormalige Pastorie, die uit 1876 dateert, bestaat nog steeds. Het huis
staat naast het huidige „Pro Rege" en wordt sinds 1930 door particulieren
bewoond.
35 jarig jubileum.
In januari 1926 mocht Ds. Groot Nibbelink zijn 35 jarig ambtsjubileum vieren,
„waarvan hij 31 jaar ongestoord hier ter plaatse mocht arbeiden in de naam en
kracht des Heeren".
Bij de herdenking was het kerkgebouw overvol. Ds. Groot Nibbelink hield een
rede, die als titel droeg: „Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uwen Naam alleen
zij eere". De scriba vermeldt: „Uit de enorme opkomst der gemeente was de
geestelijke solidariteit af te leiden, die Herder en Gemeente samensnoerde.
Treffend en gul was de waardering, die de Praeses van zijn Gemeente mocht
ondervinden. Het was een onvergetelijke dag, die waardig is in de annalen van de
Gemeente Haulerwijk te worden vermeld en bewaard. De verstandhouding tussen
Leeraar en Gemeente is de vervulling van het Hoogepriesterlijke gebed: „Vader,
ik wil dat ze één zijn".
Tractementszorgen Ds. Groot Nibbelink.
Toen we in 1896 Ds. Groot Nibbelink voor f 700,- per jaar beroepen hadden, was
het voor onze arme gemeente van meet af moeilijk dit bedrag jaarlijks bijeen te
brengen. De kerkeraad besefte dat een predikantsgezin van dit bedrag amper leven
kon en besloot daarom, nadat hij bij ons de eerste keer gepreekt had, hem
jaarlijks f 50; extra te geven. Maar dan moest de kas dit wel toelaten. Dat
leverde dadelijk al problemen op. In 1896 had de kerk een inkomen van f 1524,35.
De uitgaven bedroegen echter f 1613,341/2. Nadelig saldo f 88,99'/2. Toen in
1897 op de kerkeraad de f 50,- weer ter sprake kwam, moest de penningmeester dan
ook meedelen, dat hij de f 50,- niet in kas had en ook geen kans zag dat bedrag
bijeen te brengen. De f 50,- verhoging, die Ds. Groot Nibbelink dat jaar zou
krijgen, ging dan ook niet door.
In 1908 besloot de kerkeraad het tractement enigszins te verhogen. Omdat de kas
deze verhoging niet toeliet, besloot men weer met een lijst door de gemeente te
gaan, om zo de benodigde f 100,- bijeen te krijgen. De notulen vermelden: „de
kerkeraadsleden tekenden het eerst op de lijst". Toch waren er kerkeraadsleden,
die bezwaren hadden met de lijst rond te gaan. Ds. Groot Nibbelink sprak
daarover zijn teleurstelling uit, maar na over deze pijnlijke zaak saam
gesproken te hebben, kon men elkaar toch de broederhand geven. Het resultaat was
echter wel, dat de rondgang werd uitgesteld.
In januari 1917 klaagde Ds. Groot Nibbelink, die altijd erg bescheiden was, zijn
nood op de kerkeraad. Hij zei: „ik ben hier destijds beroepen voor f 700,- en
dit bedrag is nu gestegen tot f 1300,-, maar mijn tractement houdt geen gelijke
tred met de stijging van de uitgaven in deze dure tijd". De kerkeraad zei
daarop: „wij zien dit ook wel in en wij streven ernaar dit langzaam in orde te
brengen, maar alles kan niet tegelijk".
In 1927, kort voor zijn sterven, kreeg de kerkeraad op de classis weer eens het
verwijt te horen, dat het tractement te laag was. Ds. Groot Nibbelink, die ook
op die vergadering aanwezig was, had de discussie over zijn tractement „zeer
pijnlijk" gevonden.
Als men de notulen over de 33 jaar, dat hij bij ons predikant was, leest krijgt
men voor dit echtpaar een diep respect. De studieboeken, die hij voor zijn
ambtswerk nodig had, zal hij zich nauwelijks aan hebben kunnen schaffen. Toch
heeft hij vele, vele jaren onze gemeente trouw gediend. Toen hij op 5 februari
1928 onverwachts overleed, ging er een schok door de gemeente. Hij had gedurende
die 33 jaar zovelen getrouwd, gedoopt en begraven! Het meeleven van de gemeente
was groot en de belangstelling bij zijn begrafenis overweldigend. Het was dan
ook een loflijke gedachte van ons Gemeentebestuur om in Haulerwijk een straat
naar hem te noemen. Want hij is het waard, dat zijn naam onder ons niet verloren
gaat!
Lees meer deel 5.
|