
| |
Terug Deel 4
DE VACATURETIJD VAN 1928/1929.
Na het heengaan van Ds. Groot Nibbelink werden tijdens dat winterseizoen de
catechisaties onder de ouderlingen verdeeld. Broeder M. de Boer catechiseerde de
jongelingen, broeder A. van der Wal de jongedochters, broeder G. Koops de
jongens en broeder O. de Vries de meisjes van 12-15 jaar. Nadat de ouderlingen
de catechisaties enkele weken gegeven hadden, werd het raadzaam gevonden de
jongens en meisjes catechisaties om te wisselen. De notulen vermelden: „als de
jongens eerst komen, hebben ze te lang vrij spel en halen ze allerlei
baldadigheid uit".
In april 1928 besloot de kerkeraad een collecte te houden voor een gedenkteken
op het graf van Ds. Groot Nibbelink. In mei 1928 besloot de Particuliere Synode
zijn weduwe een pensioen toe te kennen van f 1296,- per jaar.
De Pastorietuin.
Omdat mevrouw Groot Nibbelink de grote Pastorietuin niet meer nodig had,
verhuurde de kerkeraad de tuin voor f 24,- per jaar. Hierbij waren de
vruchtbomen niet inbegrepen. De notulen vermelden: „We zullen veldwachter Meijer
vragen bij de appels en peren een oogje in het zeil te houden". Deze had - maar
goed dat er politie is - met zijn surveillance veel succes, want alleen de peren
brachten in september 1929 maar eventjes f 18,75 op.
Partijtje sjoelen en baantjes rijden.
In december 1928 hoorde de kerkeraad tot haar verbazing dat onze consulent Ds.
Ploeger tegen onze catechisanten gezegd had „geen kwaad in het sjoelen te zien
en dat dat spel dus geoorloofd was". De kerkeraad was echter van oordeel, dat we
ons met dit spel „op een hellend vlak begaven". Ouderling de Vries kreeg
opdracht hierover met Ds. Ploeger te spreken.
In februari 1929 wees de kerkeraad weer eens op het ongeoorloofd ijsvermaak.
Uitgesproken werd, dat bij een hardrijderij onze jeugd niet op de bijbanen
aanwezig mocht zijn en zeker niet mee mocht doen aan het hardrijden. Men had ook
gehoord, dat een broeder der gemeente zich aan hardrijden had schuldig gemaakt.
„Hij zal hierover door de ouderlingen Fokkema en Dijkstra vermaand worden".
Eau de cologne.
Tijdens de vacaturetijd van februari 1928 tot december 1929 werd door de
ouderlingen 's Zondags een preek gelezen, maar gingen soms ook dominees van
elders voor. Deze moesten dan van zaterdagavond tot maandagmorgen een
logiesadres in de gemeente hebben. Meester Langhout en zijn vrouw waren
gastvrije lieden en boden de predikanten dan onderdak, een bedstee en spijs en
drank aan, waarvoor ze geen vergoeding wilden hebben. Omdat de kerkeraad toch
iets terug wilde doen, besloot deze „zuster Langhout een fles eau de cologne aan
te bieden".
Openbare Geloofsbelijdenis.
Tot 1929 kon men op elke kerkeraadsvergadering komen om door de kerkeraad
onderzocht te worden tot het doen van Openbare Geloofsbelijdenis. Zo lezen we
tot dat jaar vele malen in de notulen, dat één of soms enkele gemeenteleden op
de kerkeraad kwamen om zich op kennis te laten onderzoeken. In maart 1929
vroegen echter 12 jongedochters en 16 jongelingen toegang tot de kerkeraad.
Nadat ze samen binnengekomen waren, verzocht de Praeses de jongelingen zich te
verwijderen, opdat éérst de jongedochters ondervraagd konden worden. Dit
onderzoek leverde een gunstige afloop op „zodat dit 12 tal jongedochters met
vrijmoedigheid tot de Openbare Geloofsbelijdenis kon worden toegelaten. Nadat ze
hiervan door de Praeses in kennis waren gesteld, ging broeder Fokkema voor in
dankgebed".
Hierna werden de jongelingen binnen geroepen. Nadat ook hen de vragen waren
gesteld en de jongelingen zich verwijderd hadden, deelde de Praeses hen daarop
mede, dat de kerkeraad ook hen met vrijmoedigheid toelaten kon. „Nadat Psalm 68
: 10 gezongen was, droeg broeder S. Dijkstra hen in vurig dank- en smeekgebed
aan den Heere op".
Ouderlingen krijgen een afknapper op de J.V.
Maar de ouderlingen kregen ook teleurstellingen te verwerken. In november 1929
bezochten 2 van hen één van de 3 Jongelingsverenigingen. Ze rapporteerden het
volgende: „Van de inleiding Gewijde Geschiedenis was niet veel werk gemaakt. De
inleider zelf was niet eens aanwezig, zodat een ander het geschrevene voor moest
lezen. Toch volgde hierop een aardige bespreking en de vergadering kenmerkte
zich door stichtelijkheid".
We gaan weer beroepen.
Intussen begon het beroepingswerk weer, in september 1928 brachten we voor de le
maal een beroep uit en wel op candidaat Nawijn uit Groningen. Toen deze bedankte
beriepen we weer een candidaat, met dezelfde afloop. Daarop verklaarde ouderling
Koops dat het beter was een jonge predikant in plaats van een candidaat, die
geen ervaring in een gemeente had, te beroepen. Toch werd nadien nog 3 maal een
beroep op een candidaat uitgebracht. De candidaten, die beroepbaar waren, hadden
hun opleiding ontvangen aan de Theologische School in Kampen maar ook aan de
Vrije Universiteit in Amsterdam. Bij ons hadden steeds de candidaten, die in
Kampen gestudeerd hadden, de voorkeur, maar door ons werd ook een lijstje van
V.U. candidaten aangevraagd. Nadat de 5e candidaat bedankt had, brachten we een
beroep uit op een predikant. Dit was Ds. Dijkstra, die in Grijpskerke in Zeeland
stond. Tot onze blijdschap nam deze het beroep aan, waarop hij op 22 december
1929 bij ons intrede deed.
Einde.
|