
| |
Terug Deel 1.
Ds. B. DE JONG BLIJFT 14 MAANDEN IN ONS MIDDEN.
Op 17 november 1867 deed candidaat de Jong zijn intrede in Haulerwijk -
Donkerbroek. Nog maar nauwelijks met zijn werk begonnen kwam op de kerkeraad een
verzoek van gemeenteleden uit Haulerwijk binnen dat ze graag zagen, dat Ds. de
Jong op 3 plaatsen in Haulerwijk (bedoeld zal zijn Haulerwijk boven, Haulerwijk
midden en Haulerwijk beneden) zou gaan catechiseren. Ook moest hij in
Donkerbroek catechisatie geven. De kerkeraad was van oordeel „dat dit in het
gure jaargetijde voor de predikant, die in Donkerbroek woonde, een te drukkende
last zou zijn". Auto's bestonden toen nog niet, zelfs geen fietsen, zodat hij
die afstand dan telkens te voet zou moeten afleggen. Ds. de Jong bleek over
diplomatieke gaven te beschikken. Hij antwoordde namelijk: „Ik zal wel zien wat
mogelijk is".
Preeklezen tweede rangs?
Enkele maanden later stelt Ds. de Jong tijdens de kerkeraad voor de
leesdiensten, die 's zondagsmiddags in Haulerwijk gehouden werden, af te
schaffen, „omdat er dan toch geen volk opkomt". De notulen vermelden: „na vele
discussies eindigt deze zaak in de stelling, door ouderling Veenboer
uitgesproken, dat het preken van een dominee en het preeklezen door een
ouderling hetzelfde zijn". Waarna Ds. de Jong opmerkt, „dat zijn komst naar hier
dan overbodig is geweest, omdat men hier dan altijd wel een preek had kunnen
lezen".
Weer wat nieuws, zeiden ze toen.
Op 20 maart 1868 stelde ouderling Kleistra voor „dat de kerkeraadsleden tijdens
de kerkdienst onder het bidden zullen gaan staan", welk voorstel met grote
meerderheid wordt aangenomen.
De armoede van die tijd.
In die tijd heerste bij velen een armoede, die ons nu als onwerkelijk voorkomt.
Uit de notulen citeren wij 2 voorbeelden. Uit die van januari 1869: „wordt
gesproken over de gezinnen P. en W. dat zij de diepste armoede ten prooi zijn en
niet genoeg ondersteuning erlangen van de Armvoogden dezer Plaats. Besloten
wordt hen een liefdesgift van f 5,- te geven, die als van een onbekende gever
hun geschonken zal worden. Diaken T. Klooster zal bovendien over hen met de
Armvoogden spreken".
Nog een voorbeeld. Ouderling P. Veenboer rapporteert, dat hij een brief
ontvangen had van Ds. Talsma uit Zaandam, vroeger Leeraar alhier. Deze
berichtte, dat hij in zeer bezwarende omstandigheden verkeerde. Ds. Talsma bezat
nog een rekening van dokter van der Sluis uit Oosterwolde á f 20,-, die hij niet
betalen kon. Na een breedvoerige bespreking werd besloten deze rekening te
voldoen „uit innig medelijden met dien broeder".
Verandering van spijs.
In april 1869 sprak ouderling Veenboer „over de wenselijkheid om eens bij het
lezen van Catechismuspreken van Handleiding te veranderen". De vergadering
besluit daarop tot aankoop van „Stuiversleerredenen" en de Catechismus van
Gezelle Meerburg".
Ds. de Jong vertrekt.
Na een jaar onze gemeente gediend te hebben, vroeg Ds. de Jong attest aan naar
Koudum wegens aanneming van het beroep. Of de bij zijn komst volle Keulse pot
met bonen toen reeds leeg was, vermelden de notulen niet.
WE ZIJN WEER LANGE TIJD VACANT. 1869 - 1875.
Na het vertrek van Ds. de Jong ontstond er in 1869 weer een vacature, die deze
keer 6 jaar duren zou. Dat de kerkeraadsleden daardoor extra belast werden,
spreekt vanzelf. Temeer omdat verschillende zaken weer de aandacht vroegen.
Een onbetaalde rekening.
In de vorige eeuw waren de wegen nog ongeplaveid en onverlicht. Zo leverde de
reis naar het toen „verre Heerenveen" vaak bezwaren op. Dat blijkt ook uit de
notulen van oktober 1870: „We hebben bericht ontvangen dat de classis in
Heerenveen een week wordt uitgesteld. Omdat het die nacht donkere maan zal zijn,
besluiten we tegen deze beslissing te protesteren en delen we hen mee op die dag
niet met een afvaardiging aanwezig te zullen zijn. Twee maanden later kwam er
een brief van de classis terug. „De classis broeders gaven daarin hun ongenoegen
te kennen wegens het wegblijven van onze afgevaardigden. We werden ook
aangemaand de verteringskosten, die de classis die dag gemaakt had, mede te
betalen. Maar omdat de vertering door ons niet gebruikt is, zullen we bij de
classis protesteren. We hadden hen de reden opgegeven waarom we niet aanwezig
zouden zijn".
Kerk en Politiek in 1870.
In 1870 besloot de Overheid de doodstraf in Nederland af te schaffen. We
lezen in de notulen van maart 1870: „In de classicale lastbrief besluiten we op
te nemen of men classicaal zal reclameren aan de Tweede Kamer der Staten
Generaal om de doodstraf volgens de wet te behouden naar het Woord des Heeren".
Kan de koe het quotum wel produceren?
In de vergadering van mei 1870 kwam het lidmaat H. met verzoek om een bijdrage
om een koebeest te kunnen kopen. Na een langdurige discussie werd besloten dat
H. een bijdrage tot een koebeest zou krijgen van 70 gld. tegen behoorlijke
interest en termijnen van afbetaling. „Een Commissie zal echter eerst beoordelen
of er op het land wel een koebeest kan bestaan".
Brief uit Noord Amerika.
In de vorige eeuw vertrokken veel Gereformeerden mede uit godsdienstige
overwegingen naar Noord Amerika om te pogen daar een nieuw bestaan op te bouwen.
Ook uit onze gemeente vertrokken toen „landverhuizers" naar de Nieuwe Wereld.
Uit de notulen van 6 oktober 1871: „Er is een brief binnengekomen van onze
veelgeachten Broeder en Diaken Willem Veenboer en zijn gezin uit Noord Amerika,
waaruit bleek dat zij met onheilen te worstelen hadden maar tevens blijdschap
hadden wegens de dochter Grietje, die bij vernieuwing Het Genadeverbond
omhelsde".
We gaan weer beroepen.
In oktober 1871 brachten we een beroep uit op Ds. Bramer van Idskenhuizen, maar
deze bedankte. In 1872 werden nog 4 beroepen uitgebracht, maar alle zonder
resultaat. Hoewel er vroeger reeds plannen waren geweest de combinatie
Haulerwijk/Donkerbroek op te heffen, viel in 1873 het besluit dat elke gemeente
zelfstandig verder zou gaan.
Hoe de scheiding met Donkerbroek tot stand kwam.
Tot 1873 hadden we steeds met Donkerbroek één gemeente gevormd. We hadden samen
één Dominee en er was één kerkeraad. Wel had ieder een eigen kerkgebouw en als
de Predikant 's morgens in Donkerbroek preekte deed hij dat 's middags in
Haulerwijk. De Pastorie stond die jaren in Donkerbroek. In 1855 was reeds
overwogen of het niet beter zou zijn, dat beide gemeenten geheel zelfstandig
werden. Er was toen een Commissie gevormd, die uit 4 leden bestond: 2 uit
Donkerbroek en 2 uit Haulerwijk. Deze Commissie rapporteerde in februari 1856:
„Dat het op geen wederzijds goed te keuren gronden schijnt te kunnen
geschieden".
Toch was het geen bevredigende situatie, want enkele jaren later kwam men er
weer op terug. Voorgesteld werd alle bezittingen en schulden gelijkelijk te
verdelen, maar ook toen gingen deze plannen niet door. Blijkbaar deinsde men
toen nog voor de financiële consequenties terug. In 1873 kwam echter alles in
een stroomversnelling. In juni van dat jaar werd besloten de combinatie tussen
beide gemeenten op te heffen en dat elke gemeente verder een eigen weg zou gaan.
De eerste kerkeraadsvergadering.
Gelukkig bezitten we nog alle notulen van de kerkeraadsvergaderingen, die sinds
1873 in Haulerwijk gehouden zijn. De eerste kerkeraadsvergadering na de
scheiding met Donkerbroek werd op 12 juli 1873 gehouden ten huize van M. F. ten
Hoor, die als „schadeloosstelling voor benoodigdheden" (bedoeld zal zijn
verwarming, koffie, tabak etc.) telkens een vergoeding van f 1,- ontving.
Ouderling waren toen J. van der Zee, M. F. ten Hoor, en P. Veenboer. Diaken
waren K. Bergsma, H. G. Klooster en A. O. Hartholt. En Kerkvoogden: E. R. van
der Wal, F. B. de Haan en J. van Houten.
Nog steeds Kerkvoogden.
De functie van „Kerkvoogd" is een verhaal apart. Toen we nog met Donkerbroek
gecombineerd waren, had de kerkeraad reeds op 18 december 1855 uitgesproken dat
de functie van „Kerkvoogd", die men destijds van de Hervormden had overgenomen,
moest worden afgeschaft „als zijnde noch in de Heilige Schrift noch in de
Formulieren van Enigheid gegrond". Er werd toen tevens besloten dat een extra
diaken het werk van de kerkvoogden zou overnemen, maar blijkbaar was dit besluit
niet uitgevoerd.
Alle begin is moeilijk.
Wat op de eerste kerkeraadsvergadering in juli 1873 besloten werd? Wel, in de
notulen staat: „is gehandeld hoe men verder werkzaam zal zijn tot uitbreiding en
opbouwing van Gods Kerk en gemeente aan deze Plaats en welke middelen in 't werk
moeten worden gesteld ter bekoming van een Herder en Leeraar, een Pastorie enz.
Daar er zich vele zwarigheden hieromtrent voordoen, zal deze zaak eenige tijd
een biddende overweging behoeven en zal men hier nader op terug moeten komen".
Hoe komt de Leeraar onderdak?
Een van de eerste problemen waar de kerkeraad mee te maken kreeg was de vraag:
wat gaan we nu eerst doen? Een leeraar beroepen of een pastorie bouwen? Na de
gemeenteleden geraadpleegd te hebben besloot men eerst tot Pastoriebouw over te
gaan. Toen daarvoor een rondgang gehouden werd, wilden velen wel een bijdrage
geven, mits de kerkeraad hun eerst vertelde op welke plek de Pastorie gebouwd
zou worden. Deze stelde voor de Pastorie te bouwen in de nabijheid van het huis
van M. F. ten Hoor. Ook overwoog men „dat het kampje land van Wiebe Lamsma een
geschikte plaats kon zijn". Intussen werd ook overwogen of men niet een Pastorie
kon huren. De algemene gedachte was echter „dat dit bezwaarlijk zou gaan". Toch
slaagde men erin, omdat E. R. van der Wal een kamer als Pastorie aanbood. Deze
werd gehuurd voor f 2,- per week. Gelijkertijd werden daarin bedsteden getimmerd
voor f 20,-.
We gaan weer beroepen.
Toen was de Leeraar onderdak, maar er moest nog wel iemand beroepen worden. We
gingen dit doen met een tractement van f 600,- per jaar. Uit een opgemaakt
tweetal werd vervolgens candidaat Huls beroepen, die dit aannam. Hij werd op 4
april 1875 bij ons bevestigd.
DE JAREN, DAT DS. HULS BIJ ONS PREDIKANT WAS. 1875 - 1878.
We krijgen een nieuwe kerk.
Het is spijtig dat de notulen uit die jaren niet alles vermelden. Zo zijn er
verschillende zaken waar we graag nader over geïnformeerd hadden willen worden,
maar die niet meer te achterhalen zijn. Dit is geen kritiek op de ambtsdragers
van toen, want met hun lange werktijden en gebrekkige opleiding hebben ze steeds
het beste voor onze gemeente gezocht. Dit geldt ook voor de scriba van toen - M.
F. ten Hoor - die 's avonds bij een petroleumlampje met een kroontjespen en een
potje inkt het behandelde aan het papier toevertrouwde. Al was het voor ons wel
eens moeilijk al het opgeschrevene te ontcijferen.
Zo vermelden de notulen van 21 juni 1876 plotseling: „de nieuwe kerk is
aanbesteed voor de som van f 2725,-. Wie de kerk bouwde, hoeveel zitplaatsen er
waren, hoe men de kerkbouw financierde, vermelden de notulen niet. Het moet wel
een primitief gebouw geweest zijn, want er lag bijv. geen vloer in en ook een
orgel ontbrak. De notulen vermelden slechts dat men voor de kerkbouw f 600,van
de Diaconie leende. En dat de Diaconie voorlopig van deze som geen rente kreeg
„met het oog op de geringe toestand der kerkelijke kas". Om alles even te
verduidelijken: dit kerkje was niet ons huidige kerkgebouw, dat in 1931 in
gebruik werd genomen. Zie later. Het oude kerkje uit 1876 stond op de plaats van
het huidige Verenigingsgebouw „Pro Rege".
Besluit aangaande de Doop.
Het was in die tijd gebruik, dat ouders, die hun kind wilden laten dopen, op de
kerkeraad kwamen, waar met hen over de Doop gesproken werd. Ouders die zelf
gedoopt waren, kregen dan in de regel toestemming hun kind ten Doop te houden,
ook al hadden ze zélf geen belijdenis gedaan. In de vergadering van 10 mei 1877
werd besloten: „dat de ouders, die hunne kinderen gedoopt wensen te hebben, op
de kerkeraad moeten komen, waar hun gewezen zal worden op het verband van Doop
en Avondmaal en op de noodzakelijkheid der belijdenis volgens Gods Woord en de
Kerkorde".
Ds. Huls vertrekt, we gaan dadelijk weer beroepen.
Na ongeveer 3 jaar bij ons werkzaam te zijn geweest, vertrok Ds. Huls op 1
december 1878 naar Vries. Na de classis toestemming gevraagd te hebben besloten
we met een jaarlijks tractement van f 700,- weer te gaan beroepen. Er werd een
Commissie benoemd, die de opdracht kreeg elders dominees „te gaan horen". Twee
Commissieleden reisden naar Onstwedde, waar Ds. Bennink stond. Ze hoorden hem
daar preken en hebben ook „Zijn Eerwaarde persoonlijk bezocht en met hem
gesproken. De Leeraar heeft goed voldaan, zodat we besluiten hem te verzoeken
hier te komen prediken". Een maand later werd Ds. Bennink met 2 anderen op een
drietal geplaatst. Toen werd Ds. Bennink „met bijna alle stemmen tot onze Herder
en Leeraar verkozen en is Zijn Eerwaarde reeds den beroepsbrief toegezonden. En
heeft Zijn Eerwaarde ons het verblijdende bericht gezonden: Ik kom tot U, zoo de
Heere wil".
DE BEWOGEN JAREN VAN DS. BENNINK IN HAULERWIJK. 1879-1883.
De duiveschieters van Donkerbroek.
1 - 0. Toen Ds. Bennink nog maar amper de voorzittershamer had overgenomen, kwam
op de kerkeraad de klacht binnen, dat Ds. Breitsma van Donkerbroek leden van
onze gemeente, die in Haule woonden, opwekte om bij hem de catechisaties te
volgen. Hij zou hen ook opwekken bij hem belijdenis te doen. Bovendien zou hij
kinderen dopen van ouders, die lidmaat waren van onze Gemeente. We besluiten
hier werk van te gaan maken en bij Donkerbroek schriftelijk te protesteren. 1 -
1. Per kerende post ontvingen we een brief van Donkerbroek terug: „Bij ons is
van aldatgene, waarvan gij ons beschuldigt, niets bekend".
We gaan naar de classis.
Om aan de patstelling (welles-nietes) een einde te maken, besloten we ons op de
classis Heerenveen te beroepen. Toen we 4 jaar eerder in juni 1875 van
Donkerbroek waren gescheiden, had de classis bij de alimentatie regeling
uitgesproken: „dat de leden in Haule vrijheid werd gelaten bij welke gemeente ze
in 't vervolg wilden behoren bij Donkerbroek of Haulerwijk". We brachten
hiertegen in, dat vóór de scheiding Haule bij Haulerwijk behoorde en wilden dan
ook dat de classis het genomen besluit herzag. Dit deed die classis inderdaad,
want op een volgende vergadering werd uitgesproken: „dat Haule op grond van de
geleverde bewijzen uit de Geschiedenis bij Haulerwijk behoort".
De reactie van broeder B.
Na dit classisbesluit was de kerkeraad van Haulerwijk nog niet klaar met broeder
B. Deze woonde met zijn gezin in de Haule, maar wilde bij de Gemeente van
Donkerbroek blijven. Daarop togen we weer naar de classis met de vraag, hoe we
met zo'n weerspannig schaap moesten handelen. De classis zei: Br. B. behoort bij
Haulerwijk en jullie moeten zijn verzoek om bij Donkerbroek te mogen behoren
niet inwilligen. Want dat zou „tot verwarring en afwijking van het recht
leiden". Toen br. B. zijn been echter stijf hield werd hij „hoewel de kerkeraad
dit noode en met smart besloot van het Avondmaal afgehouden in hope dat de Goede
Herder ook dit dwalend schaap terecht moge brengen". Waarna br. B. besloot als
lid van de Gemeente Haulerwijk te bedanken.
Een nieuwe Horeca gelegenheid?
Intussen kwamen in 1880 nog meer problemen aan de orde. „Werd ter sprake
gebracht of het niet wenselijk zou zijn een „koffiehuis" (bedoeld zal zijn een
consistoriekamer) bij de kerk te bouwen". Na bespreking werd de wenselijkheid
hiervan onderkend, doch om financiële redenen wordt besloten voorshands niet met
deze zaak te beginnen, daar er meer behoeften van dien aard aanwezig zijn, zoals
vloeren in de kerk en een turfschuurtje bij de kerk. „Is besloten zo spoedig
mogelijk vloeren in de kerk te timmeren en een diakenbank in orde te laten
maken".
Naar het land van Bartje.
Tot augustus 1880 ressorteerde onze Gemeente onder de classis Heerenveen. In
augustus 1880 besloten we een verzoek in te dienen bij de classis Assen of we
voortaan bij die classis konden worden ingedeeld. „Omreden de betere
reisgelegenheid (bedoeld werd rechtstreekse verbinding met de jaagschuit, „snik"
naar Assen) en de mindere kosten voor de Gemeente". We kregen bericht dat de
classis Assen hiertegen geen bezwaar had en van de classis Heerenveen dat ze ons
„node" lieten gaan.
Pastorale zorg aan de Bisschop.
Uit de notulen van augustus 1880: „is gehandeld over leden van onze gemeente,
die in de Bisschop wonen en die wegens de kortere afstand ter kerk gaan bij de
Herv. Leeraar Ds. Bolkestein. We zullen hen bezoeken en hen hierover
onderhouden". In de volgende notulen lezen we „dat het bezoek goed gevolg heeft
gehad".
Het conflict breekt uit.
In juni 1881 brak op de kerkeraad een hevig conflict uit, waarvan de
Christelijke Jongelingsvereniging de oorzaak was. In die tijd bestond deze
Vereniging nl. uit Jongeren die lid van de Geref. Kerk waren, maar ook uit
Jongeren, die tot de Baptisten Gemeente behoorden. Een deel van de kerkeraad was
van oordeel, dat dit niet juist was en dat er een Jongelingsvereniging opgericht
moest worden zonder Baptisten jongeren. Een ander deel van de kerkeraad (de
minderheid) nam een wat ruimer standpunt in en oordeelde dat dit geen
kerkeraadszaak was, omdat de Christelijke Jongelingsvereniging zelfstandig was
en aan de kerkeraad dus geen verantwoording behoefde af te leggen. Met
meerderheid van stemmen werd besloten de jongelingen op de kerkeraad uit te
nodigen. Toen ze verschenen, kregen ze van de meerderheid het advies zich van de
Baptisten af te scheiden. De meerderheid wilde de nieuwe J. V. vervolgens met
raad en daad bijstaan. Niet dat deze kerkeraadsvergadering vlekkeloos verliep.
Een van de kerkeraadsleden, die tot de meerderheid behoorde, ouderling H.
verweet een lid van de minderheid, diaken W. „dat hij verkocht was aan een
duivelse leer". In de notulen van 1881 staat: „verder heeft de bespreking nog
vele woorden uitgelokt, die niet altijd zalvend waren en ook niet tot een
gunstig resultaat leidden. Omdat de een na de ander uit de vergadering wegliep,
werd deze niet op de gebruikelijke wijze gesloten".
Steeds grotere verwijdering.
Hiermee was de onderlinge verstandhouding tussen de meerderheid en de minderheid
op de kerkeraad duchtig verstoord. Het Avondmaal kon dan ook niet in goede
verstandhouding worden gevierd. Ds. Bennink verklaarde het Avondmaal wel te
willen bedienen, maar wilde er zelf niet aan deelnemen. Toen het Avondmaal toch
op deze wijze gevierd werd en de meerderheid daarover haar misnoegen uitsprak,
besloot men zich op de classis Assen te beroepen.
De classis doet verzoeningspoging.
Deze sprak op 8 januari 1882 uit, dat ouderling H. „hoezeer hij ook de
Baptistische leer verfoeide, toch zijn uitdrukkingen tegen de diaken W.
herroepen moest. Deze uitdrukkingen waren: „dat onze Jongelingsvereniging zich
half verkocht had aan een duivelse leer, dat de Vereniging haar beginsel
verloochend had en de Gereformeerde leer half vaarwel gezegd had door de
vermenging met de Baptisten". Ook sprak de classis uit, dat de nu bestaande
scheiding onzer J. V. met die Baptisten voorlopig gehandhaafd moest blijven.
Kom in de ring, ja gezellig.
Ook na dat classisbesluit keerde de rust niet weer. Tijdens de volgende
kerkeraadsvergadering, die in een geladen en emotionele sfeer gehouden werd,
liep alles behoorlijk uit de hand. Het regende verwijten over en weer en het
ging er zeer menselijk toe. De praeses Ds. Bennink moest regelmatig de hamer
hanteren om de leiding in handen te houden. Toen ouderling H., die tot de
meerderheid behoorde een opmerking plaatste, die bij de Praeses verkeerd viel,
liet deze zich de opmerking ontvallen: „houd gij uw b.. maar met uw
machtsspreuken". Toen werd het even stil, want zo'n kopstoot had men van een
predikant blijkbaar niet verwacht. Hierna werd Ds. B. echter door diaken W., die
tot de minderheid behoorde, over deze uitschieter vermaand. Als diaken W.
gedacht had met zijn vermaning olie op de golven geworpen te hebben, had hij de
sfeer verkeerd ingeschat, want de olie was op het vuur terechtgekomen. W. kreeg
toen namelijk van ouderling H. het verwijt te horen: „houd gij u maar stil, gij
hebt uw belijdenis ook al verloochend". Toen sloegen de stoppen helemaal door,
want toen de minderheid de meerderheid verweet, dat zij „afbrekers van de
gemeente waren", ontstond opnieuw een groot tumult. Ds. Bennink moest weer met
de hamer roffelen om stilte te krijgen. Waarna diaken L. wiens gehoororganen al
die decibels blijkbaar niet verwerken konden, opmerkte: „gij behoeft niet zo met
de hamer te slaan, dominee". Toen Ds. B. ouderling H., die een al te pittige
opmerking gemaakt had, weg wilde sturen „openbaarde H. zich in een mildere
stemming".
Hierna zagen sommigen blijkbaar in, dat ze over de schreef waren gegaan, en
namen ze hun woorden deels terug. „Waarover zij, die hierbij tegenwoordig waren,
zich verheugden". In ieder geval vermelden de notulen, dat men hierna wel
Avondmaal kon vieren.
De Kerkvisitatoren komen te hulp.
Nadat een week later weer een vergadering gehouden werd, kwam men niet tot
overeenstemming. Daarop werden de kerkvisitatoren te hulp geroepen om over het
gebeurde een oordeel uit te spreken. Zij spraken op 28 juni 1881 o.a. uit: „dat
zij de onaangenaamheden betreurden, die rond de uit jongeren der gemeente en uit
de jongeren der Baptisten bestaande J.V. waren ontstaan. En dat zij inzonderheid
de verwijdering tussen de kerkeraadsleden onderling betreurden. Ze wekten de
kerkeraadsleden dan ook op alles aan te wenden om in de gemeente de rust en
vrede te bewaren".
Hoe weloverwogen deze uitspraken van de kerkvisitatoren ook waren, toch
bereikten ze niet het doel. Vooral de verstandhouding tussen Ds. Bennink en de
scriba ouderling B. bleek zo verstoord, dat samenwerking practisch onmogelijk
was geworden. Ook kreeg Ds. Bennink van sommige kerkeraadsleden het verwijt te
horen „dat hij de kansel misbruikte om hen te kwetsen en af te ranselen". Hierop
besloot Ds. Bennink als voorzitter van de kerkeraad af te treden. Bovendien
legden 1 ouderling en 1 diaken hun ambt neer. Besloten werd dan ook voorlopig
geen Avondmaal meer te vieren. Zo sudderde het conflict in 1882 verder. Van de
maanden oktober, november en december van dat jaar bestaan zelfs geen notulen.
De classis grijpt in.
Intussen riep een deel van de kerkeraad, dat uit 2 ouderlingen en 2 diakenen
bestond, eigenmachtig een Gemeentevergadering bijeen om deze voor te lichten.
Toen de tweespalt ook in de gemeente steeds meer toenam, besloten de overige
kerkeraadsleden zich weer tot de classis Assen te wenden. Hierop besloot deze
classis de 2 ouderlingen en 2 diakenen, die eigenmachtig een gemeentevergadering
bijeen geroepen hadden, volgens art. 79 en 80 van den kerkenorde in hun ambt te
schorsen. Gezien de toestand in de gemeente werd echter besloten dit besluit
niet dadelijk uit te voeren, maar eerst nog ter beoordeling aan een Classicale
Commissie voor te leggen. Hierna vergaderde de halve kerkeraad verder, omdat de
ambtsdragers, die volgens de classis „schorsenswaardig" waren, niet meer ter
vergadering kwamen. Het Avondmaal werd niet meer gevierd en de financiële
toestand van de gemeente werd zorgwekkend.
Ds. Bennink losgemaakt van Haulerwijk.
Toen zag de classis geen andere mogelijkheid meer dan om Ds. Bennink van
Haulerwijk los te maken en voor andere gemeenten beroepbaar te stellen. Eveneens
besloot de classis dat na deze losmaking in Haulerwijk een vrije verkiezing voor
ambtsdragers gehouden moest worden. Het resultaat was dat alle „geschorste"
ambtsdragers door de gemeente herkozen werden, zodat de lege plaatsen weer
konden worden aangevuld.
Hoewel Ds. Bennink dus geen predikant van Haulerwijk meer was, bleef hij -
zolang hij geen beroep naar elders gekregen had - hier wel in de Pastorie wonen.
Toen hij in februari 1884 vroeg, of hij hier nog eens preken mocht, besloot de
kerkeraad met algemene stemmen dit niet toe te staan. Wel zou hij zo spoedig
mogelijk zijn tractement ontvangen. Om dit bijeen te brengen zou een rondgang
door de gemeente worden gemaakt. In juni 1884 vermelden de notulen, dat Ds.
Bennink zijn kind had laten dopen in de kerk van Donkerbroek, waarover de
kerkeraad zeer ontstemd was. Maar de classis adviseerde: laat die doop in
Donkerbroek toch rusten!
In juli 1884 kreeg Ds. Bennink - wij veronderstellen tot zijn vreugde - een
beroep naar Bergentheim in Overijssel. Deze kleine gemeente was echter niet in
staat een minimum predikantstractement bijeen te brengen. Om dit beroep toch
mogelijk te maken, besloot de classis Assen hierin financieel bij te springen.
Maar deze classis legde tevens Haulerwijk de verplichting op een deel van dit
bedrag te betalen. Toen liet de kerkeraad van onze goede gemeente - schrijver
spreekt uit ervaring - zich in haar kleinheid kennen. Wat de classis ook besloot
en hoe zeer men ons ook terwille was, telkens protesteerden we en zochten we het
hoger op om ons zoveel mogelijk aan onze financiële verplichtingen te
onttrekken. We zouden dit vanuit het notulenboek met sterke voorbeelden kunnen
illustreren, maar we laten dit alles liever rusten. Het is echter een
uitgemaakte zaak, dat dit in de geschiedenis van onze gemeente een dieptepunt is
geweest!
Lees meer deel 3.
|