
| |
Bij de Afscheiding in 1838 kreeg ook de jonge kerk van Haulerwijk met de zorg
voor de armen en behoeftigen te maken. De jonge gemeente telde geen rijken, en
edelen bevonden zich in hun midden niet. Het was een tijd van armoede en gebrek.
Sociale voorzieningen, welke wij thans kennen, bestonden niet. Voor de oudere
Broeders en Zusters was er niet de A.O.W. Voor Weduwen en Wezen niet de A.W.W.
Werkeloosheidswetten, Ziektewet, alsmede de Wet op de Arbeidsongeschiktheid, men
kon er geen beroep op doen. Zo zag de jonge kerk zich voor de geweldige
problemen gesteld de nood voor zover dat mogelijk was met de middelen waarover
men beschikte te lenigen. De middelen die men in die dagen had waren wel zeer
beperkt, als men een vergelijking trekt met de tijd van nu. Het was de tijd van
centen en halve centen. Welke armenzorg werd door de diakonie gegeven? Deze was
niet altijd gelijk. Het kon zijn dat men een bepaald bedrag per week ontving.
Dit bedrag werd door een diaken bij het gezin gebracht. De hulp werd ook gegeven
door de diakonie als door de behandelende arts of het ziekenhuis versterkende
middelen werden voorgeschreven. Deze werden dan door de diakonie betaald. Men
hielp de armen en behoeftigen door voor hen de benodigde winterbrandstof te
betalen. Als een moeder ziek was en er huishoudelijke hulp nodig was hielp men
door het loon van die hulp te betalen. Een andere vorm van hulp die gegeven werd
was bijvoorbeeld als een arme broeder een handeltje wilde beginnen om zo in zijn
levensbehoeften te voorzien. Dan nam de diakonie de rekening voor de eerste
aankopen bij de grossier voor zijn rekening. Zoals uit bovenstaande blijkt was
de taak der diakonie een zeer moeilijke taak. De kas der diakonie liet dan ook
geregeld de bodem zien.
De aanval op de Diakonale Arbeid.
De bezetting door de Duitsers van ons land in mei 1940 gaf ook de Diakonie de
nodige problemen, al werden die in de eerste tijd nog niet zo heel erg gevoeld.
De aanval van de bezetter begon met instelling van de Stichting „Winterhulp
Nederland" met daaraan verbonden de Stichting „Nederlandse Volksdienst". Doel
was een stichting van een Diakonie naar Duits model. De diakonieën van de kerken
werden hiermede uitgeschakeld.
De kerken en de diakonieën hebben deze aanval afgeslagen. Gedurende de gehele
oorlogstijd werd de zelfstandigheid der Diakonieën gehandhaafd. De verzorging
van de arme Broeders en Zusters werd in de oorlog door de Diakonie gedaan.
Winterhulp en Volksdienst werden dan ook een groot fiasco voor de bezetter.
Echter voor de Diakonieën kwam er wel een ander groot probleem bij, namelijk het
steun bieden aan hen die in nood kwamen te verkeren doordat een man of
kostwinnaar door de Duitsers was gefusilleerd of gevangen genomen of zonder werk
geraakte doordat hij moest onderduiken. Het verzet deed veel voor hen. Kerken en
diakonieën waren er zich van bewust dat er voor hen ook hier een taak lag. In
1943 werd in bijna alle kerken het zogenaamde „Fonds Bijzondere Noden" gesticht.
In de meeste kerken werd zo mogelijk éénmaal per maand een collecte gehouden
voor bijzondere noden. De gelden werden in een speciale kas gestort. Uit dit
fonds konden vele door de oorlog getroffenen geholpen worden.
De Diakonie van heden.
Met de komst van de naoorlogse sociale voorzieningen veranderde ook de taak van
de diakonie. Wat tot dusver de taak der diakonie was geweest, de zorg van de
naaste dichtbij, werd voor een groot deel door de Overheid overgenomen door het
instellen van de vele sociale voorzieningen. De taak der Diakonie werd verlegd
naar de naaste veraf. Het diakonaat, dat tot dusver in eigen gemeente zijn taak
en plaats had, werd Werelddiakonaat. Vanzelfsprekend worden door de Diakonie de
bejaarden en ouderen in eigen gemeente, alsmede behoeftigen niet vergeten.
|