
| |
De Verwachting blijft.
De geschiedenis van de Gereformeerde kerk Haulerwijk -
Waskemeer 1838-1988
Uit de geschiedenis van Haulerwijk/Waskemeer
Bij de herdenking van het 150 jarig bestaan
van de Gereformeerde Kerk van Haulerwijk, gaan we met onze gedachten 150 jaar
terug, om te zien hoe het er in deze omgeving toen uitzag.
Haulerwijk heeft zijn ontstaan te danken aan het veen, dat hier eertijds werd
gevonden.
De grond waarop Haulerwijk en Waskemeer verrezen zijn, behoorde vroeger in
eigendom aan de boeren van Haule.
Een uitgestrekt heideveld, dat alleen diende voor het weiden van de Drentse
schapen, die te Haule werden gehouden.
De ontginning van het veen was oorzaak, dat door dat veld een vaart moest worden
gegraven voor afvoer van de ontgonnen turf.
Zo is ook de naam Haulerwijk ontstaan, Wijk van Haule. Deze vaart is echter niet
ineens gegraven, maar bij gedeelten, naarmate de ontginning van het veen zich
oostwaarts uitstrekte.
Bruggen waren er niet, alleen hier en daar een draai, waar de Drentse schapen
konden passeren om hun weide te vinden.
Wegen waren er niet, slechts een enkel veldspoor, waar een wagen kon passeren.
Langs de vaart hoge wallen van uitgeworpen aarde, waarlangs een primitief
voetpad voor voetgangers en tevens een trekpad voor schippers was gelegd. De
veenarbeiders die hier werkten moesten natuurlijk een woning hebben. Sommige
verblijven konden nauwelijks de naam van „huis" dragen. De muren waren van zoden
opgetrokken en met heideplaggen bedekt. Sommige mensen leefden in de uitgegraven
leemwal met daarover een dakje van heideplaggen.
Zo ongeveer moeten we ons het ontstaan van Haulerwijk indenken. Langzamerhand
strekte het zich uit van het westen naar het oosten, of zoals het nu heet van
Waskemeer naar Haulerwijk.
Het eigendomsrecht van het veen bevond zich in handen van verschillende
veenbazen, die natuurlijk in een beter doen waren (en vaak elders woonden), dan
de arbeiders.
Elke veenbaas hield er ook een winkel op na. De arbeiders waren dus, zij het
niet wettelijk, dan toch wel zedelijk verplicht daar hun inkopen te doen, de
zogenaamde winkelnering.
Het hoogste loon was in die tijd f4,80 per week en dat werd alleen betaald als
er gewerkt was. Vorstverlet of iets dergelijks kende men niet. Het is wel
duidelijk dat er bij dergelijke lonen bittere armoede werd geleden. Het was dan
ook beslist nodig, wilde men althans het hoofd boven water houden, dat ook de
vrouwen meewerkten.
De gezondheidstoestand was vaak erbarmelijk. Gezondheidszorg was er niet.
Tuberculose was dan ook een veel voorkomend verschijnsel. In elke winkel werd
sterke drank verkocht, wat de gelegenheid gaf tot drankmisbruik, met alle
gevolgen van dien.
Het spreekt vanzelf, dat de veenbazen ook pogingen in het werk stelden om de
afgeveende gronden produktief te maken.
Zo ontstond allereerst de boekweitbouw. Het terzijde geworpen veen, dat voor
brandstof ongeschikt was en op die grond achterbleef, werd, nadat het door zon
en wind voldoende gedroogd was, in brand gestoken. In de gevormde aslaag vond de
daarin gezaaide boekweit voldoende vruchtbaarheid om te kunnen groeien. Deze
grond was echter door de herhaalde bewerkingen geschikt geworden voor
ontginning. Een belangrijke factor was hierbij, dat de schippers, die de turf
vervoerden, op terugreis weer meststoffen (compost) van elders meebrachten.
Gevolg daarvan was dat de landbouw op gang kwam. Deze verandering kon echter
maar langzaam plaats vinden. Toen de kunstmest zijn intrede deed is men op
grotere schaal met ontginning begonnen.
Het is wel duidelijk dat de Haulerwijkstervaart een verbinding van betekenis was
in Friesland, het enige vervoer was over water, wegen waren er niet. Pas in 1859
werd aan de noordzijde van de vaart een weg aangelegd. Voordien kon men er wel
langs maar het pad was slecht begaanbaar en in de winter onmogelijk te betreden.
In 1879 komt de verbinding van de Haulerwijkstervaart met de vaart in Veenhuizen
tot stand, dan ontstaat ook de verbinding met het Drentse kanalenstelsel.
Omstreeks 1870 neemt het werk in de veenderij af. Men is er dan al meer dan een
eeuw bezig geweest. Het gevolg is dat de bevolking afneemt en naar elders
vertrekt, vermoedelijk naar Emmen en omgeving.
Na de vervening wordt de landbouw de bestaansbron. De achtergebleven
veenarbeiders trachten zich een bestaan op te bouwen. Armoede was hun deel. Van
betekenis is geweest, ook voor de landbouw, de „P. W. Janssens Friesche
Stichting" welke tot doelstelling had bestrijding van de werkeloosheid, de
armoede, en de slechte „woonomstandigheden".
Deze stichting kocht in 1899 in nu Waskemeer 40 HA heidegrond, liet deze
ontginnen en zette hier kleine boerderijen op. Degenen, die hun bedrijfje goed
beheerden, werden later in de gelegenheid gesteld, elders een groter bedrijf te
huren.
De eerste school is gesticht in 1770 en gebouwd in het huidige Waskemeer.
Pas in 1829 werd er een tweede school in Haulerwijk in gebruik genomen. Veel
kinderen waren er, die noodzakelijk onderwijs nodig hadden. Het gebouw was
geschikt voor 100 kinderen die alleen 's winters naar school gingen. 's Zomers
moesten ze helpen in het veen of thuis op de broertjes of zusjes te passen, als
vader en moeder beiden in het veen moesten werken. De school diende om de
kinderen te kunnen opvoeden tot „alle christelijke en maatschappelijke deugden"
en om te voorkomen, „dat ze zouden opgroeien tot woeste heidenen". De sociale
omstandigheden in die dagen legden weinig getuigenis af van christelijke
naastenliefde. Haulerwijk heeft naar buiten toe altijd een slechte naam gehad:
drankmisbruik, vecht- en snijpartijen kwamen veelvuldig voor. Toch had
Haulerwijk een hechte dorpsgemeenschap. Uit de moeilijke veenperiode stamt de
zogenaamde burenplicht. Waskemeer en Haulerwijk waren verdeeld in 8 buurten. De
buurt kwam in actie bij geboorte, ziekte en overlijden. Deze hulp was vaak
hartverwarmend. Deze buurten hebben bestaan tot na de tweede Wereldoorlog.
Leidde men op stoffelijk gebied slechts een zeer sober bestaan, op geestelijk en
kerkelijk terrein zag het er niet beter uit. De Nederlandse Hervormde Kerk hier
ter plaatse is pas gebouwd in 1852, zodat men wat het kerkelijk leven betrof op
Donkerbroek en Haule was aangewezen. De afstand was vrij groot en de paden en
wegen, vooral in de winter, bijna onbegaanbaar.
In die periode en in die omstandigheden, zijn er in Haulerwijk enkelen geweest,
die in navolging van Ds. de Cock van Ulrum, de band met de Ned. Herv. Kerk
verbraken. Zij konden zich niet meer met de leer verenigen. Deze mensen schijnen
het middel in Gods hand te zijn geweest om de grondslag te leggen voor de
Gereformeerde Kerk hier ter plaatse.
BRONNEN:
A. van der Wal; 100 jaar Geref. Kerk Haulerwijk.
Dr. T. H. Oosterwijk; Notities uit de Geschiedenis van de Ooststellingwerfse
dorpen.
|