| |
De geschiedenis van de Geref. Kerk van Haulerwijk/Waskemeer
Deel 1 van 5
HOE HET BEGON 1838-1929.
Wat de beginjaren van onze Gemeente betreft, moeten veel vragen onbeantwoord
blijven. De notulenboeken, die de periode 1838-1855 beschreven en die ons dus
veel bijzonderheden hadden kunnen geven, zijn helaas verloren gegaan. Toch weten
wij uit andere bronnen wel iets van de ontstaansgeschiedenis van onze Gemeente.
En dan moeten we ons goed realiseren, dat de meeste bewoners van Haulerwijk toen
onder omstandigheden leefden, waar we ons nu geen voorstelling meer van kunnen
maken. Ook op geestelijk gebied zag het er hier triest uit. Kerkelijk was men
aangewezen op de Ned. Herv. Kerken van Haule of Donkerbroek. In Haulerwijk
beschikten de Ned. Hervormden nl. nog niet over een eigen kerkgebouw.
Kerkdiensten in een particuliere woning.
Voor zover men naar de kerk ging, bezochten niet allen de diensten in Haule of
Donkerbroek. In 1834 ontstond bij ons ni. een groep, die in Haulerwijk in een
particulier huisje godsdienstoefeningen ging houden. Waarom men dat deed, is
niet meer na te gaan. Een reden kan de afstand geweest zijn - de wegen waren
vooral in de winter practisch onbegaanbaar -, maar het is ook mogelijk, dat men
bezwaar had tegen de leer, die in de Ned. Herv. Kerken van Haule of Donkerbroek
verkondigd werd. De heer A. van der Wal, die in 1938 bij het 100 jarig eeuwfeest
van onze Gemeente een herdenkingstoespraak hield, vertelt daarin, dat bij ons
destijds een „gezelschap" ontstond, dat samenkomsten ging houden in het huisje
van Auke Rienks de Boer in Waskemeer. In die samenkomsten trad als voorganger
een zekere Fedde Riemsma op, die door de spraakmakende gemeente al gauw de
bijnaam „Fedde Preker" kreeg. Hij was een eenvoudige veenarbeider, die de Bijbel
bestudeerde en over sprekersgaven beschikte.
Er ontstaat contact met de „Afscheiding".
Intussen vond in die tijd elders in het land en wel in Ulrum in de provincie
Groningen o.l.v. Ds. De Cock de zg. „Afscheiding" plaats. Velen waren het met
Ds. De Cock eens, dat de Hervormde Kerk van Gods Woord was afgeweken en dat men
zich daarom van de Hervormde Kerk afscheiden moest. Toen ontstonden op
verschillende plaatsen „Afgescheiden Kerken" onder andere in Appelscha in
februari 1836. Vervolgens werd op 15 april 1838 ook in Haulerwijk waarschijnlijk
door Ds. De Cock zelf een „Afgescheiden Gemeente" gesticht. Auke Rienks de Boer
werd in die gemeente ouderling en Alle Aukes de Boer diaken.
Grietman maakt vergeefse reis naar Haulerwijk.
Aanvankelijk nam de overheid tegen de Afgescheidenen forse maatregelen. Op grond
van een oud artikel uit Napoleons Strafwetboek, waardoor samenkomsten van meer
dan 20 personen verboden konden worden, trad de overheid scherp tegen de
samenkomsten van Afgescheidenen op. Dat ondervond toen ook de nog kleine
gemeente van Haulerwijk. In het rijksarchief bevindt zich nl. een proces
verbaal, waarin de Grietman van Ooststellingwerf (nu de burgemeester) aan de
Gouverneur (nu de Commissaris van de Koningen) bericht, dat Ds. De Cock op 15
april 1838 Haulerwijk heeft bezocht. In modern Nederlands overgezet en hier en
daar ingekort bericht de Grietman, die zich enigszins „genomen" voelt, dan het
volgende:
Den 18 April 1838.
Aan den Heer Staatsraad Gouverneur.
„Op mij rust de onaangename plicht Uwe Hoogedel Gestrenge mee te delen dat ik
bericht ontvangen heb dat de Afgescheiden Predikant De Cock zondagmorgen 15
april 1838 waarschijnlijk al heel vroeg met een wagen van Andries Thiesinga
vanuit Appelscha naar Haulerwijk gebracht is, waar deze de Cock op die
zondagmorgen voordemiddag verscheiden ledematen in een vergadering aangenomen
heeft onder wie Foppe Hinkes Klooster uit Donkerbroek. Omdat onze tipgever ons
onjuist heeft voorgelicht wat betreft de plaats, waar deze samenkomst in
Haulerwijk gehouden zou worden, heb ik met 2 veldwachters 2 vergeefse reizen
gemaakt om bij die samenkomsten aanwezig te kunnen zijn. Dit is dan ook de
reden, dat wij van die samenkomsten geen wettige bewijzen hebben. Ik vrees
echter dat het gemelde maar al te waar is en het laat zich aanzien, dat in
Haulerwijk en Donkerbroek de Cock nog meer verdeeldheid en aanhangers zal maken
dan hij reeds in Appelscha heeft gedaan. Er zijn in Haulerwijk nl. enkele
veenbazen, die men er reeds enkele tijd van verdenkt aanhangers van de Cock en
zijn leer te zijn. Voorzover ons bekend, hebben de Ned. Herv. Kerkeraden van
Haule en Donkerbroek nog geen bericht ontvangen, dat sommigen zich van de Ned.
Herv. Kerk hebben afgescheiden."
Conclusie.
Omdat de Afgescheidenen ondanks het verbod toch met hun samenkomsten doorgingen,
werden sommigen van hen zwaar gestraft met boetes en gevangenisstraf. Ds. De
Cock moest van 28 november 1834 tot 28 februari 1835 in Groningen zelfs
gevangenisstraf ondergaan. We kunnen dan ook aannemen, dat 15 april 1838 de
begindatum van de Geref. Kerk van Haulerwijk is geweest.
ONZE EERSTE PREDIKANTEN
Ds. F. Strik (1841-1842).
Toen onze gemeente op 15 april 1838 was gesticht, besloten we enkele jaren later
samen met Donkerbroek een predikant te beroepen. Dit was Ds. F. Strik, van wie
overigens weinig bekend is. Hij heeft onze gemeente ook slechts korte tijd - nog
geen jaar - gediend. Hij deed eind 1841 intrede en vertrok in oktober 1842 reeds
naar Houwerzijl. Vele jaren later stond hij in Een-Roden, zodat we aan mogen
nemen, dat hij toen nog wel eens in onze gemeente zal hebben gepreekt.
Ds. J. T. Bijzitter (1844-1846).
Onze 2e predikant was Ds. J. T. Bijzitter, die in april 1844 bij ons intrede
deed. Ook hij bleef hier slechts enkele jaren, want in 1846 vertrok hij naar
Medemblik. Waarschijnlijk kregen we in die jaren ook de le Pastorie, die in
Donkerbroek gebouwd werd. Over een kerkgebouw beschikten we toen nog niet. Vóór
1853 konden we echter bijeenkomen in de Openbare Lagere School. Toen in 1853 ons
eerste kerkje tot stand was gekomen, betuigden we bij die gelegenheid „onzen
nederigen dank aan de Hoogedel Achtbare Heer Burgemeester benevens aan den
gansen Raad der Gemeente Ooststellingwerf, dat men ons zo welwillend had
toegestaan om in het schoolgebouw onzen Openbare Godsdienst te mogen uitoefenen,
terwijl wij zonder dat in groote verlegenheid zouden zijn geweest". De houding
van de Overheid t.o.v. de Afgescheidenen was in enkele jaren tijds dus wel sterk
gewijzigd!
Ds. C. Kok (1848-1850).
Na enkele jaren vacant te zijn geweest, kregen we in januari 1848 weer een
predikant: Ds. C. Kok. Hoewel onze moderne sociale voorzieningen toen nog
onbekend waren, zou Ds. Kok ook nooit in de VUT zijn gegaan, want hij was reeds
62 jaar, toen hij bij ons intrede deed. Haulerwijk was ook zijn eerste gemeente.
In november 1850 vertrok hij naar Drogeham, waar hij pas op 86 jarige leeftijd
met emeritaat ging. We menen zeker te weten, dat Haulerwijk nooit een predikant
heeft gehad, die tot op zo hoge leeftijd een gemeente in het ambt heeft gediend.
Na het vertrek van Ds. Kok beriepen we samen met Donkerbroek in het voorjaar van
1851 Ds. J. Talsma, die het beroep aannam en in mei van dat jaar bij ons intrede
deed.
DE JAREN MET DS. TALSMA (1851-1861).
Omdat de notulen vanaf 1853 bewaard gebleven zijn weten we nogal het een en
ander van de wetenswaardigheden van onze gemeente af. En dan beginnen we met de
jaren, dat Ds. Talsma hier stond. Alles door te geven is niet mogelijk en daarom
lichten we er enkele opvallende zaken uit, die ons een goed beeld van die jaren
geven. Zowel stoffelijk als geestelijk.
Ons 1e Kerkje.
In de tijd van Ds. Talsma werd op 4 december 1853 ons eerste kerkgebouw of
liever ons eerste kerkje in gebruik genomen. Dat kerkje heeft gestaan in
Waskemeer op de plek van het huidige pand P.W. Janssenweg no. 8. Om de bouw
mogelijk te maken had ouderling Auke Rienks de Boer een stuk grond naast zijn
huis afgestaan. Van dat kerkje zijn geen gegevens bewaard gebleven, maar het zal
ongetwijfeld zeer eenvoudig zijn geweest. Het kerkje stond daar tot 1876, toen
elders en wel op de plek van het huidige gebouw „Pro Rege" ons 2e kerkgebouw
verrees.
De Dominee voor lege stoelen.
Omdat de kerkeraadsvergaderingen in die tijd 's middags gehouden werden, was het
vaak moeilijk de kerkeraadsleden, die overdag hun bezigheden hadden, op de
vergadering te krijgen. Zo lezen wij in de notulen van augustus 1855: „Ouderling
Klooster bericht ons niet te kunnen komen, omdat hij hooischippers verwacht. Hij
vraagt daarom verschooning". Maar de overige kerkeraadsleden hielden voet bij
stuk: het kerkewerk moest altijd vóórgaan. Een jaar later bleken deze broeders
zelf boter op hun hoofd te hebben. In de notulen van juni 1856 lezen we namelijk
„Ds. Talsma bestraft en vermaant de kerkeraadsleden, omdat de vorige
kerkeraadsvergadering wel met algemene kennis was uitgeschreven, doch slechts
een enkel lid opgekomen was, zodat die vergadering niet door kon gaan".
De Ouderling voor lege stoelen en banken.
In de notulen van augustus 1856 wordt geklaagd, dat te Haulerwijk des
zondagsnamiddags er geen volk opkomt in de godsdienstoefening. Als Ds. Talsma 's
morgens in Haulerwijk gepreekt had, ging hij 's middags in Donkerbroek voor en
dan werd in Haulerwijk een preek gelezen. De notulen vermelden: „De dienstdoende
ouderling-preeklezer begeert ernstig de kerkdeur op zondagmiddag voor enkele
weken te sluiten. Onze Leraar zal dit de volgende zondagmorgen met beklag aan de
Gemeente openbaren, dat 's middags de kerkdeur gesloten zal zijn om te beproeven
of in de daarop volgende week ook smart betuigd en beterschap voorgenomen wordt.
We zullen de classis ook om advies vragen".
Samen op Weg.... naar het Kantongerecht.
In 1857 raakten we in conflict met de Ned. Herv. Kerkvoogden in Haule. Na een
begrafenis stond op het kerkhof van Haule, dat eigendom van de Ned. Herv.
Gemeente was, namelijk een schaal of bekken, waarin de begrafenisgangers een
gave konden deponeren, die aan de Ned. Herv. Diaconie ten goede kwam. Omdat ook
Gereformeerden, in die tijd „Afgescheidenen" geheten, op dat kerkhof begraven
werden, viste de Geref. Diaconie dan achter het net. Want in die tijd van
onvoorstelbare armoede, kon ook de Geref. Diaconie een extra gift heel goed
gebruiken. Zo staat in de notulen van 2 januari 1857: „Besloten wordt aan de
Ned. Herv. Gemeente te Haule een waarschuwende brief te schrijven over het
zetten van het bekken bij begrafenissen van Afgescheidenen op het kerkhof te
Haule". Een briefwisseling tussen beide partijen volgde, waarbij van
Gereformeerde zijde voorgesteld werd, dat bij een „Gereformeerde begrafenis" het
bekken niet meer zou worden geplaatst. Toen scheen de rust weergekeerd, maar dit
was tijdelijk. Op 25 mei 1858 bleek op de begrafenis van Willem Driezenga het
bekken wéér te zijn geplaatst. In de notulen lezen we: „We besluiten bij de Ned.
Herv. Kerkvoogd Talma de opbrengst op te vragen. Als deze het bedrag niet
afgeeft, gaan we naar de Kantonrechter". In de notulen van augustus 1858 lezen
we, dat de bekkenkwestie onderling tot een goed einde is gebracht. In oktober
1860 kwam de zaak echter weer op scherp te staan. „Er is door de Hervormden op
het kerkhof weer een collecte gehouden en wel op de begrafenis van den getroost
in den Heere ontslapen br. Jochem Klooster. Twee van onze diakenen hebben beklag
gedaan en verantwoording gevraagd bij de Heer Administrateur Kerkvoogd der
Hervormden, waarbij de Kerkvoogd heeft beloofd zich in 't vervolg in acht te
zullen nemen". Daarmee kwam aan deze zaak een einde, want de latere notulen
vermelden er niets meer over.
Een komische notulering.
Juli 1855. We citeren: „Zr. W., die onder censuur staat, zal vóór het Avondmaal
aan des Leeraars huis verzocht en behandeld worden, waarbij dan de ouderlingen
Klooster en Feenstra tegenwoordig zullen zijn". In april 1856 lezen we in de
notulen: „Zr. W., die nog altijd onder censuur staat, begint door te breken".
Ouderling K. verwekt opzien.
In juni 1860 kreeg de kerkeraad problemen met ouderling K. Deze verklaarde dat
ds. Talsma Gods Woord niet zuiver verkondigde, dat de gemeenteleden Farizeërs
waren en dat hijzelf een Apostel was. Hij was van plan allen te verlaten en
alles te verkopen om vervolgens naakt en barvoets door de wereld te gaan om het
Evangelie te verkondigen. De notulen vermelden: „we hebben zonder vrucht met hem
gesproken". De classis, die door ons om raad werd gevraagd en die blijkbaar uit
wijze mannen bestond, adviseerde „zacht met K. te handelen". Tot opluchting van
de kerkeraad vertoonde K. daarop „enige rekkelijkheid". Daarna loopt het spoor
van br. K., die zulke opzienbare voornemens had, in de notulen dood. In elk
geval zijn wij zijn naam nergens in de Standaardwerken van de Kerkgeschiedenis
tegen gekomen.
Scheiding van tafel en bed.
Intussen bracht de combinatie tussen Haulerwijk en Donkerbroek problemen met
zich mee. We hadden samen één kerkeraad en vormden één gemeente. In 1855 werd
daarom besloten dat elke gemeente in 't vervolg eigen ambtsdragers zou kiezen
„wegens de wederzijdse onbekendheid der leden met elkaar". Wel bleven we
financieel bij elkaar en behielden we samen één predikant. In december 1855
werden de gemeenten van Haulerwijk en Donkerbroek door de Overheid dan ook als
twee zelfstandige gemeenten erkend. Vervolgens werd een Commissie benoemd, die
na moest gaan of het mogelijk was beide gemeenten geheel te scheiden. Men zou
dan ook financieel uit elkaar gaan en ieder voor zich een predikant beroepen.
Twee maanden later rapporteerde deze Commissie echter, dat de algehele scheiding
voorlopig niet mogelijk was, omdat dit uit wederzijds goed te keuren gronden
niet scheen te kunnen geschieden.
Ds. Talsma op halve kracht.
In december 1855 sukkelde Ds. Talsma met zijn gezondheid. De scriba schrijft:
„Onze Leeraar is onder de bezoekende hand des Heeren". Hij kreeg van de
kerkeraad dan ook toestemming de Oudejaarspreek te Haulerwijk reeds op zondag 30
december te houden „om des Leeraars gemak in zijnen tegenwoordigen toestand des
Lichaams".
Enige tuchtgevallen.
1857. Een zr. heeft zich schuldig gemaakt aan Zondagsvermaak met ijdele mensen.
1858. Een zr. zal vermaand worden wegens haar gemeenschap met de Liberale Kerke.
(Bedoeld werd de Ned. Herv. Kerk). 1859. Een zr. zal vermaand worden, die de
vergaderingen der Brill gezinden bezoekt, die in de Wilp bijeenkomen onder
leiding van Marten van Houten. 1859. Er is in Haulerwijk een Zanggezelschap
opgericht, dat in de herberg zingt. Ook enkele leden van onze gemeente zijn lid
geworden. Ds. Talsma vraagt, of dat mag en wat we er tegen moeten doen. Algemeen
is de kerkeraad van gevoelen „dat men het stilzwijgend zal laten gaan om bij het
huisbezoek er vriendelijk en ernstig op te wijzen, dat het doel niet bepaald
Christelijk is".
Verzoek tot Zijne Majesteit de Koning.
Omdat onze gemeente uitsluitend uit kleine luyden bestond, die nauwelijks
financieel zelf het hoofd boven water konden houden, was het moeilijk het karige
tractement van de Leeraar bijeen te brengen. Vandaar dat op 30 september 1859
besloten werd „Zijne Majesteit de Koning te rekwestreren om tractement uit 's
Lands Kas". Hoewel dit verzoek enkele malen werd herhaald, werd daar van
Overheidswege niet op ingegaan.
Het 25 jarig jubileum.
In oktober 1859 herdacht de kerkeraad het 25 jarig jubileum van de Gemeente. In
de notulen staat: „Dankbaar den Heere, die onze Christelijke Afgescheiden
Gemeente nu 25 jaar ontfermend heeft behoed en genadig heeft uitgebreid, hopen
wij de hele gemeente voortaan als een Zendingsgemeente te beschouwen. In onze
kerk zal een bus geplaatst worden, waarin liefdesgaven voor de Zending kunnen
worden gedaan. Br. Jacob Winter neemt op zich deze bus te leveren".
Ds. Talsma vertrekt.
Eind 1860 nam Ds. Talsma afscheid wegens vertrek naar Zaandam. Hij mocht onze
gemeente en die van Donkerbroek 10 jaar dienen.
WAT DE OUDERLING-VOORGANGER B. C. FELIX IN HAULERWIJK MEEMAAKTE (1863-1864).
Na het vertrek van Ds. Talsma in 1861 besloten de kerkeraden van Haulerwijk en
Donkerbroek samen wéér een predikant te beroepen. Beide kerken zouden de helft
van het tractement voor hun rekening nemen. Voordat men tot beroepen van een
predikant overging, moesten de ouderlingen van Haulerwijk eerst nog vermaand
worden. De notulen van 5 juli 1862 delen namelijk mee: „dat ze zich schuldig
hadden gemaakt aan slapheid en daarom bestraft moesten worden, dewijl ze niet
vrij waren voor de Heere, dewijl ons Zijn Woord gebiedt de ongeregelden te
vermanen en te bestraffen". Vervolgens werd de classis Heerenveen om
„handopening" dit wil zeggen toestemming gevraagd om een predikant op een
tractement van f 500,- per jaar te mogen beroepen. Dit werd toegestaan. Na
enkele bedankjes werd de student Felix beroepen, die het beroep aannam.
Omdat Felix nog aan de Theologische School in Kampen studeerde, werd hij niet
als predikant maar als „ouderling-voorganger" bevestigd. Niet dat deze
bevestiging algemene instemming had. Sommigen wilden nl. geen „voorganger" maar
„een Afgescheiden Dominee".
Toen Felix nog maar enkele maanden bij ons voorganger was, kreeg hij steeds
ernstige kritiek op zijn leer en prediking te verwerken. Vier ambtsdragers
beweerden nl. „dat Felix een Remonstrantse leer verkondigde, dat hij bij de
Liberalen thuis hoorde en hij anders dacht dan hij preekte". Felix verdedigde
zich tegen deze beschuldigingen. Hij zei: „mijn tegenstanders zijn lasteraars en
leugenaars en met sommigen van hen kan ik geen Avondmaal vieren". Om te pogen
beide partijen tot elkaar te brengen werd de consulent Ds. H. van Lokhorst van
Lippenhuizen te hulp geroepen. Deze kreeg later de steun van een Commissie, die
door de classis was benoemd. Het gevolg was, dat besloten werd Felix als
voorganger te handhaven en dat enkele van Felix's tegenstanders het Avondmaal
ontzegd werd en dat ze in hun ambt werden geschorst. Deze laatsten legden zich
hier echter niet bij neer en waren van plan een brief naar Kampen te schrijven
waarmee ze het examen, dat Felix binnenkort in Kampen moest afleggen, wilden
bemoeilijken. Op de Kerkeraad geroepen, gaven ze toe van plan te zijn geweest
die brief te schrijven, waarover ze door de Classicale Commissie weer
onderhouden werden.
Na 11/2 jaar hier voorganger te zijn geweest kreeg Felix, naar we mogen aannemen
tot zijn vreugde, een beroep van Bolsward, dat hij aannam. Hij nam op 30 oktober
1864 afscheid van Haulerwijk met de tekst Filippenzen 1 : 2. „Genade zij U en
vrede van God, onze Vader en de Heer Jezus Christus".
DE VACATURETIJD VAN 1864 - 1867.
Nadat de voorganger B. C. Felix naar Bolsward was vertrokken, zat de kerkeraad
met de vraag hoe men nu verder handelen moest. Enkele ambtsdragers waren nog
steeds geschorst en dus was de kerkeraad incompleet. Men besloot daarom de
geschorste leden op de kerkeraad uit te nodigen. Op deze vergadering erkenden ze
schuld en gaven ze toe, dat de kerkeraad destijds niet anders met hen had kunnen
handelen. Hierna werd hun schorsing opgeheven.
We gaan weer beroepen.
Hierna besloot men te gaan beroepen op een tractement van f 550,- per jaar plus
vrije woning en tuin. De Rijks- en Gemeentebelasting zou voor rekening van de
predikant komen. Daarop werden in 3 jaar tijd 7 beroepen uitgebracht. Na het 6e
bedankje werd het tractement op f 600,- gebracht. Het 8e beroep, dat op
candidaat de Jong werd uitgebracht, werd door hem aangenomen.
Beter in het achterhuis dan in het voorhuis.
In 1866 brak er onder het vee in ons land ziekte uit. In de notulen van februari
1866 lezen we: „Besloten wordt een biduur te houden, dat ieder christen in het
verborgen en in ootmoed zijne knieën mocht buigen voor de Heere wegens
strafgerichten der zoo besmettelijke veepest in den lande aanwezig". Ook
verschillende gemeenteleden verloren een koebeest. Omdat de bedrijfjes toch al
heel klein waren, was dit voor velen een zware slag. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat de kerk in 1866 een nadelig saldo had.
Boer pas op je kippen.
Intussen ging het werk van de kerkeraad door. In 1867 kreeg diaken V. problemen
met zijn buurman. Deze diaken rapporteerde op de kerkeraad dat zijn buurman hem
gewaarschuwd had geen kippen op diens grond te laten lopen. Want buurman had
naar zijn zeggen op zijn greidland mest aangebracht. V. zag daar echter voor
buurman geen nadeel in. Hij gaf aan diens verzoek dan ook geen gehoor. Totdat
buurman een van de hoenders van V. en dan nog wel de haan doodschoot. De
kerkeraad besloot „de buurman hierover te vermanen".
De kerkeraad als groenteboer.
Hoewel de Pastorie, die in Donkerbroek stond, 3 jaar leeg stond, besteedde de
kerkeraad wel aandacht aan de erbij gelegen tuin. In maart 1866 staat in de
notulen: „aan de kerkvoogden is opgedragen de aardappelen uit de Pastorietuin te
verkopen en opnieuw uit te zetten. De stambonen zijn verkocht aan B. Mulder voor
f 3,-". En een jaar later: „is gehandeld over de aardappelen uit de Pastorietuin
en is besloten dat 5 mud zullen verkocht worden aan P. Veenboer voor f 10,-. De
overige aardappelen zullen gegeven worden aan de komende candidaat B. de Jong,
alsmede de aanwezige stambonen".
Nu de verhuizing nog.
Met aardappelen onderin de bedstee en bonen in het vat kon de candidaat de Jong
dus in de gemeenten van Haulerwijk en Donkerbroek beginnen. Op 14 oktober 1867
vroeg hij per brief hoe hij het best vanuit Kampen zijn meubels naar hier kon
krijgen. De notulen vermelden: „wij zullen voor een schipper zorgen". Candidaat
de Jong en de zijnen kwamen zelf ook met het schip mee, want de notulen
vermelden, dat hij op 7 november door ons met een wagen uit Smilde werd
afgehaald".
Lees meer deel 2.
|